Leven (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van leven (leven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitief |
Voltooid deelwoord |
Leven (Leven) |
Geleefd (Geleefd) |
Werkwoordsvormen
Aantonende wijs |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) leef |
(ik) leef |
(jij) leeft/leven |
(jij) leeft/leven |
(hij/zij/het) leeft |
(hij/zij/het) leeft |
(wij) leven |
(wij) leven |
(jullie) leven |
(jullie) leven |
(zij) leven |
(zij) leven |
|
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) leefde |
(ik) leefde |
(jij) leefde/leefdest |
(jij) leefde/leefdest |
(hij/zij/het) leefde |
(hij/zij/het) leefde |
(wij) leefden |
(wij) leefden |
(jullie) leefden |
(jullie) leefden |
(zij) leefden |
(zij) leefden |
|
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
ik heb geleefd |
ik heb geleefd |
jij hebt geleefd / heb je geleefd? |
jij hebt geleefd / heb je geleefd? |
hij/zij/het heeft geleefd |
hij/zij/het heeft geleefd |
wij hebben geleefd |
wij hebben geleefd |
jullie hebben geleefd |
jullie hebben geleefd |
zij hebben geleefd |
zij hebben geleefd |
|
Voltooid verleden tijd (VVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb geleefd |
(ik) heb geleefd |
(jij) heb/het hebt geleefd |
(jij) heb/het hebt geleefd |
(hij/zij/het) heeft geleefd |
(hij/zij/het) heeft geleefd |
(wij) hebben geleefd |
(wij) hebben geleefd |
(jullie) hebben geleefd |
(jullie) hebben geleefd |
(zij) hebben geleefd |
(zij) hebben geleefd |
|
Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal leven |
(ik) zal leven |
(jij) zal leven / zult leven |
(jij) zal leven / zult leven |
(hij/zij/het) zal leven |
(hij/zij/het) zal leven |
(wij) zullen leven |
(wij) zullen leven |
(jullie) zullen leven |
(jullie) zullen leven |
(zij) zullen leven |
(zij) zullen leven |
|
Voltooid toekomende tijd (VTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal geleefd hebben |
(ik) zal geleefd hebben |
(jij) zult geleefd hebben / zal geleefd hebben |
(jij) zult geleefd hebben / zal geleefd hebben |
(hij/zij/het) zal geleefd hebben |
(hij/zij/het) zal geleefd hebben |
(wij) zullen geleefd hebben |
(wij) zullen geleefd hebben |
(jullie) zullen geleefd hebben |
(jullie) zullen geleefd hebben |
(zij) zullen geleefd hebben |
(zij) zullen geleefd hebben |
|
Conditionele wijs |
Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
ik zou leven |
ik zou leven |
jij zou leven / zou jij leven |
jij zou leven / zou jij leven |
(hij/zij/het) hij zou leven / zij zou leven / het zou leven |
(hij/zij/het) hij zou leven / zij zou leven / het zou leven |
wij zouden leven |
wij zouden leven |
jullie zouden leven |
jullie zouden leven |
zij zouden leven |
zij zouden leven |
|
Conditionele Verleden Tijd (CVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
ik zou geleefd hebben |
ik zou geleefd hebben |
jij zou geleefd hebben / zou geleefd hebben |
jij zou geleefd hebben / zou geleefd hebben |
(hij/zij/het) hij zou geleefd hebben |
(hij/zij/het) hij zou geleefd hebben |
wij zouden geleefd hebben |
wij zouden geleefd hebben |
jullie zouden geleefd hebben |
jullie zouden geleefd hebben |
zij zouden geleefd hebben |
zij zouden geleefd hebben |
|
Imperatief (gebiedende wijs) |
Gebiedende wijs
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
Leef! |
Leef! |
|