Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.
(Beschrijf verschillende soorten vakanties en activiteiten.)
Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.
(Bespreek de vervoersmiddelen die worden gebruikt om je reisbestemming te bereiken.)
Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.
(Ken gangbare vakantiebestemmingen in het gastland.)
Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het'(Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het')
Praat over je universitaire studie of doelen.
(Praat over je universitaire studie of doelen.)
Ken de woordenschat over hoger onderwijs.
(Ken de woordenschat over hoger onderwijs.)
Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.
(Leer het hoger onderwijssysteem en de instellingen van je nieuwe land kennen.)
Tijdsaanduidingen bij onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week)(Tijdsaanduidingen bij onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week))
Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.
(Bespreek een advertentie voor een huis of appartement die je zojuist hebt gezien.)
Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.
(Bespreek de aankoop van een nieuw huis of appartement.)
Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.
(Praat over activiteiten en veranderingen in levensstijl nadat je met pensioen bent gegaan.)
Praten over lopende acties in de toekomst.
(Praten over lopende acties in de toekomst.)