A2.28: Oefening en levensstijl

Beweging en levensstijl

Woordenschat (15)

 Trainen (trainen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Trainen

Show

Trainen Show

 Optillen (optillen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Optillen

Show

Optillen Show

 De routine: De routine (Nederlands)

De routine

Show

De routine Show

 De conditie: De conditie (Nederlands)

De conditie

Show

De conditie Show

 De beweging: De beweging (Nederlands)

De beweging

Show

De beweging Show

 De gewichten: De gewichten (Nederlands)

De gewichten

Show

De gewichten Show

 De kracht: De kracht (Nederlands)

De kracht

Show

De kracht Show

 De krachttraining: De krachttraining (Nederlands)

De krachttraining

Show

De krachttraining Show

 De training: De training (Nederlands)

De training

Show

De training Show

 Sterk: Sterk (Nederlands)

Sterk

Show

Sterk Show

 De oefeningen: De oefeningen (Nederlands)

De oefeningen

Show

De oefeningen Show

 De yoga: De yoga (Nederlands)

De yoga

Show

De yoga Show

 Het zwembad: Het zwembad (Nederlands)

Het zwembad

Show

Het zwembad Show

 Een gezond leven leiden: Een gezond leven leiden (Nederlands)

Een gezond leven leiden

Show

Een gezond leven leiden Show

 Rennen (rennen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Rennen

Show

Rennen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Sport je? Zo ja, wat doe je? (Sport je? Zo ja, wat doe je?)
  2. Hoe neem je beweging op in je dagelijks leven? (Hoe neem je beweging op in je dagelijkse leven?)
  3. Voel je je meestal moe of vol energie na het sporten? (Voel je je meestal moe of vol energie na het sporten?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Ik doe elke dag yoga. Ik doe ook stretchoefeningen.

Ik hef drie keer per week gewichten in de sportschool. Ik vind het leuk omdat het me sterk laat voelen.

Ik loop naar mijn kantoor in plaats van de auto te nemen.

Ik heb een zwembad, dus zwem ik elke ochtend een half uur.

Ik voel me altijd goed na het doen van wat voor soort oefening dan ook. Het geeft me energie.

Ik voel me moe na het sporten. Meestal ga ik vroeg naar bed op zo'n dag.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik doe elke ochtend yoga om rustig te worden.
Zij tilt de gewichten op om haar kracht te trainen.
Na het rennen voel ik me altijd sterk.
We volgen een vaste routine om gezond te leven.

Oefening 4: Clusteren van woorden

Instructie: Sorteer de volgende woorden in twee groepen: woorden die te maken hebben met sportplekken en woorden die te maken hebben met lichaamsbeweging en oefeningen.

Sportplekken

Lichaamsbeweging en oefeningen

Oefening 5: Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...)

Toon vertaling Toon antwoorden

Vandaag, Een tijd geleden, deze week, een tijd geleden, gisteren, Gisteren

1.
We trainden samen ... in het zwembad.
(We trainden samen deze week in het zwembad.)
2.
Ze liep ... een lange afstand.
(Ze liep gisteren een lange afstand.)
3.
... deed ik mijn routine op het strand.
(Vandaag deed ik mijn routine op het strand.)
4.
Ik heb ... elke dag getraind.
(Ik heb een tijd geleden elke dag getraind.)
5.
... deed ik elke dag oefeningen.
(Een tijd geleden deed ik elke dag oefeningen.)
6.
We trainden ... extra hard voor het toernooi.
(We trainden deze week extra hard voor het toernooi.)
7.
... voelde ik me moe na de oefeningen.
(Gisteren voelde ik me moe na de oefeningen.)
8.
... doe ik mijn routine op het strand.
(Gisteren doe ik mijn routine op het strand.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A2.28.1 Grammatica

Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...)

Tijdsuitdrukkingen (deze week, een tijd geleden, ...)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Kunnen kunnen

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Nederlands Nederlands
(ik) kon (ik) kon
(jij) kon/konde (jij) kon/konde
(hij/zij/het) kon (hij/zij/het) kon
(wij) konden (wij) konden
(jullie) konden (jullie) konden
(zij) konden (zij) konden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Trainen trainen

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Nederlands Nederlands
(ik) trainde (ik) trainde
(jij) trainde/traind(e) (jij) trainde/traind(e)
(hij/zij/het) trainde (hij/zij/het) trainde
(wij) trainden (wij) trainden
(jullie) trainden (jullie) trainden
(zij) trainden (zij) trainden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Rennen rennen

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)

Nederlands Nederlands
(ik) heb gerend (ik) heb gerend
(jij) hebt/ hebt gerend (jij) hebt/ hebt gerend
(hij/zij/het) heeft gerend (hij/zij/het) heeft gerend
(wij) hebben gerend (wij) hebben gerend
(jullie) hebben gerend (jullie) hebben gerend
(zij) hebben gerend (zij) hebben gerend

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏