Woordenschat (11)

 Bezoeken (bezoeken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie bezoeken morgen het strand.

Show

Jullie bezoeken morgen het strand. Show

Bezoeken

Show

Bezoeken Show

 Reizen (reizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jij reist volgende week naar Spanje.

Show

Jij reist volgende week naar Spanje. Show

Reizen

Show

Reizen Show

 Goede reis: Goede reis (Nederlands)

Laat je reis om te ontspannen door het reisbureau plannen, goede reis!

Show

Laat je reis om te ontspannen door het reisbureau plannen, goede reis! Show

Goede reis

Show

Goede reis Show

 Het plan: Het plan (Nederlands)

Ik ben aan het denken over het plan voor Parijs.

Show

Ik ben aan het denken over het plan voor Parijs. Show

Het plan

Show

Het plan Show

 Van plan zijn: Van plan zijn (Nederlands)

Wij zijn van plan om te ontspannen op een tropisch eiland.

Show

Wij zijn van plan om te ontspannen op een tropisch eiland. Show

Van plan zijn

Show

Van plan zijn Show

 De reis: De reis (Nederlands)

Ik ben de reis van plan te maken.

Show

Ik ben de reis van plan te maken. Show

De reis

Show

De reis Show

 Op vakantie gaan: Op vakantie gaan (Nederlands)

We plannen om te ontspannen en lekker op vakantie te gaan.

Show

We plannen om te ontspannen en lekker op vakantie te gaan. Show

Op vakantie gaan

Show

Op vakantie gaan Show

 Ontspannen: Ontspannen (Nederlands)

Ik ga op vakantie om te ontspannen.

Show

Ik ga op vakantie om te ontspannen. Show

Ontspannen

Show

Ontspannen Show

 De toerist: De toerist (Nederlands)

De toerist besluit om te ontspannen op het strand.

Show

De toerist besluit om te ontspannen op het strand. Show

De toerist

Show

De toerist Show

 De vlucht: De vlucht (Nederlands)

We zijn aan het plannen voor de vlucht naar Italië.

Show

We zijn aan het plannen voor de vlucht naar Italië. Show

De vlucht

Show

De vlucht Show

 Het reisbureau: Het reisbureau (Nederlands)

Ik wil laten boeken door het reisbureau.

Show

Ik wil laten boeken door het reisbureau. Show

Het reisbureau

Show

Het reisbureau Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Waar en met wie ga je op vakantie? (Waar en met wie ga je op vakantie?)
  2. Welke vervoermiddel ga je gebruiken om te reizen en waarom? (Welke vervoersmiddel ga je gebruiken om te reizen en waarom?)
  3. Hoe lang ga je op vakantie? (Hoe lang ga je op vakantie?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Ik ga naar Italië om de stad te zien en pizza te eten.

Ik ga naar Italië om de stad te zien en pizza te eten.

Ik ga kamperen met mijn familie in de bergen.

Ik ga kamperen met mijn familie in de bergen.

Ik zal met de trein reizen om van het landschap te genieten.

Ik zal met de trein reizen om van het landschap te genieten.

Ik ga met mijn vrienden omdat ik graag bij hen ben.

Ik ga met mijn vrienden omdat ik graag bij hen ben.

Ik ga met het vliegtuig reizen omdat het snel en comfortabel is.

Ik ga met het vliegtuig reizen omdat het snel en comfortabel is.

Ik ga drie weken in Spanje zijn.

Ik ga drie weken in Spanje zijn.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
plannen voor | de vlucht | aan het | naar Italië. | We zijn
We zijn aan het plannen voor de vlucht naar Italië.
(We zijn aan het plannen voor de vlucht naar Italië.)
2.
door het | Ik wil | reisbureau. | laten boeken
Ik wil laten boeken door het reisbureau.
(Ik wil laten boeken door het reisbureau.)
3.
zomer | naar | elke | frankrijk. | reizen | Wij
Wij reizen elke zomer naar frankrijk.
(Wij reizen elke zomer naar frankrijk.)
4.
om te | Reisbureaus helpen | vakanties. | ontspannen tijdens
Reisbureaus helpen om te ontspannen tijdens vakanties.
(Reisbureaus helpen om te ontspannen tijdens vakanties.)
5.
vakantie te | lekker op | We plannen | om te | gaan. | ontspannen en
We plannen om te ontspannen en lekker op vakantie te gaan.
(We plannen om te ontspannen en lekker op vakantie te gaan.)
6.
reisbureau | het | heb | bezocht. | Ik
Ik heb het reisbureau bezocht.
(Ik heb het reisbureau bezocht.)
7.
ontspannen op | Wij zijn | eiland. | om te | een tropisch | van plan
Wij zijn van plan om te ontspannen op een tropisch eiland.
(Wij zijn van plan om te ontspannen op een tropisch eiland.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Op vakantie gaan


Op vakantie gaan

2

De toerist


De toerist

3

De reis


De reis

4

Reizen


Reizen

5

Bezoeken


Bezoeken

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

bezocht, reist, heeft, heb, hebben, reizen

1.
Wij ... elke zomer naar frankrijk.
(Wij reizen elke zomer naar frankrijk.)
2.
Zij ... binnenkort voor de excursie.
(Zij reizen binnenkort voor de excursie.)
3.
Wij ... de stad ... tijdens de reis.
(Wij hebben de stad bezocht tijdens de reis.)
4.
Jullie ... het museum ... in vakantie.
(Jullie hebben het museum bezocht in vakantie.)
5.
Jij ... volgende week naar spanje.
(Jij reist volgende week naar spanje.)
6.
Ik ... het reisbureau ....
(Ik heb het reisbureau bezocht.)
7.
Hij ... gepland de toerist te bezoeken.
(Hij heeft gepland de toerist te bezoeken.)
8.
Jullie ... met het reisbureau voor vakantie.
(Jullie reizen met het reisbureau voor vakantie.)

Oefening 5: Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het'

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Werkwoorden met '(om) te', 'laten' en 'aan het'

Toon vertaling Toon antwoorden

laat, te, om te, aan het, laten

1.
Hij besluit ... reizen met een lichte rugzak.
(Hij besluit te reizen met een lichte rugzak.)
2.
We gebruiken de tijd ... ontspannen tijdens de reis.
(We gebruiken de tijd om te ontspannen tijdens de reis.)
3.
Mijn ouders ... hun bagage dragen door een medewerker.
(Mijn ouders laten hun bagage dragen door een medewerker.)
4.
Ik ben een brief ... schrijven over mijn vakantie.
(Ik ben een brief aan het schrijven over mijn vakantie.)
5.
Piet ... zijn vlucht boeken door het reisbureau.
(Piet laat zijn vlucht boeken door het reisbureau.)
6.
Ze zit op het strand ... lezen met haar zonnebril op.
(Ze zit op het strand te lezen met haar zonnebril op.)
7.
Ze is een nieuwe bikini ... zoeken in de winkel.
(Ze is een nieuwe bikini aan het zoeken in de winkel.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Bezoeken bezoeken

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)

Nederlands Nederlands
ik heb bezocht ik heb bezocht
jij hebt bezocht jij hebt bezocht
hij/zij/het heeft bezocht hij/zij/het heeft bezocht
wij hebben bezocht wij hebben bezocht
jullie hebben bezocht jullie hebben bezocht
zij hebben bezocht zij hebben bezocht

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Reizen reizen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik reis ik reis
jij reist jij reist
hij/zij/het reist hij/zij/het reist
wij reizen wij reizen
jullie reizen jullie reizen
zij reizen zij reizen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏