Bezoeken (bezoeken) - Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Bezoeken (bezoeken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Bezoeken - Vervoeging van Bezoeken in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooide tijd, aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs).

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Bezoeken (bezoeken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Vakantieplannen (Vakantieplannen)

Vervoeging van bezoeken in de Voltooid Tegenwoordige Tijd (VTT)

Nederlands Nederlands
(ik) heb bezocht (ik) heb bezocht
(jij) hebt bezocht / hebt bezocht (jij) hebt bezocht / hebt bezocht
(hij/zij/het) heeft bezocht (hij/zij/het) heeft bezocht
(wij) hebben bezocht (wij) hebben bezocht
(jullie) hebben bezocht (jullie) hebben bezocht
(zij) hebben bezocht (zij) hebben bezocht

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik heb het eiland bezocht tijdens de reis. Ik heb het eiland bezocht tijdens de reis.
Jij hebt het strand bezocht op vakantie. Jij hebt het strand bezocht op vakantie.
De toerist heeft het museum bezocht. De toerist heeft het museum bezocht.
Wij hebben de excursie gisteren bezocht. Wij hebben de excursie gisteren bezocht.
Jullie hebben het reisbureau bezocht voor de vlucht. Jullie hebben het reisbureau bezocht voor de vlucht.
Zij hebben de zee bezocht en ontspannen. Zij hebben de zee bezocht en ontspannen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

hebben, heeft, bezocht, hebt, heb

1.
Ik ... het eiland ... tijdens de reis.
(Ik heb het eiland bezocht tijdens de reis.)
2.
Jij ... het strand ... op vakantie.
(Jij hebt het strand bezocht op vakantie.)
3.
De toerist ... het museum ....
(De toerist heeft het museum bezocht.)
4.
Wij ... de excursie gisteren ....
(Wij hebben de excursie gisteren bezocht.)
5.
Jullie ... het reisbureau ... voor de vlucht.
(Jullie hebben het reisbureau bezocht voor de vlucht.)
6.
Zij ... de zee ... en ontspannen.
(Zij hebben de zee bezocht en ontspannen.)