A2.16: Naar een concert gaan

Naar een concert gaan

Woordenschat (14)

 Het lied: Het lied (Nederlands)

Het lied

Show

Het lied Show

 De muzikant: De muzikant (Nederlands)

De muzikant

Show

De muzikant Show

 Modern: Modern (Nederlands)

Modern

Show

Modern Show

 De gitaar: De gitaar (Nederlands)

De gitaar

Show

De gitaar Show

 De piano: De piano (Nederlands)

De piano

Show

De piano Show

 De viool: De viool (Nederlands)

De viool

Show

De viool Show

 Het festival: Het festival (Nederlands)

Het festival

Show

Het festival Show

 De tickets: De tickets (Nederlands)

De tickets

Show

De tickets Show

 De rockmuziek: De rockmuziek (Nederlands)

De rockmuziek

Show

De rockmuziek Show

 De popmuziek: De popmuziek (Nederlands)

De popmuziek

Show

De popmuziek Show

 De jazz: De jazz (Nederlands)

De jazz

Show

De jazz Show

 De musical: De musical (Nederlands)

De musical

Show

De musical Show

 Klassiek: Klassiek (Nederlands)

Klassiek

Show

Klassiek Show

 De opera: De opera (Nederlands)

De opera

Show

De opera Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Wanneer ben je voor het laatst naar een concert geweest? Welk concert was het? Wanneer ga je weer? (Wanneer ben je voor het laatst naar een concert geweest? Welk concert was dat? Wanneer ga je weer?)
  2. Hou je van dansen? Welke soort dans vind je het leukst? (Hou je van dansen? Welke soort dans vind je het leukst?)
  3. Bespeel je een instrument? Zo ja, welke en wanneer ben je begonnen? (Speel je een instrument? Zo ja, welk instrument en wanneer ben je begonnen?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Naar mijn laatste concert ging ik vorig jaar. Het was een popconcert van Ed Sheeran in Londen. Over twee maanden ga ik naar een concert van PINK.

Ik ben nog nooit naar een concert geweest, maar ik ga binnenkort naar een concert om Lady Gaga te zien.

Ik dans niet.

Ik houd van de tango dansen. Dat doe ik al 2 jaar.

Ik begon met viool spelen toen ik 5 jaar oud was.

In mijn familie bespeelt niemand een instrument, maar iedereen doet aan een soort sport.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik ga morgen naar het jazzfestival in Amsterdam.
Zullen we samen tickets voor de musical kopen?
De muzikant speelt goed piano en gitaar.
Volgende week is er een popconcert in het park.

Oefening 4: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden naar de juiste categorie: woorden die te maken hebben met muziekgenres en instrumenten, en woorden die te maken hebben met kaartjes en evenementen.

Muziekgenres en instrumenten

Kaartjes en evenementen

Oefening 5: Toekomende tijd (zullen, gaan)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Toekomende tijd (zullen, gaan)

Toon vertaling Toon antwoorden

gaat, zullen, Zullen, ga

1.
Hij ... straks zijn viool oefenen.
(Hij gaat straks zijn viool oefenen.)
2.
Wij ... morgen naar een concert gaan.
(Wij zullen morgen naar een concert gaan.)
3.
... we samen naar de opera gaan?
(Zullen we samen naar de opera gaan?)
4.
We ... samen naar een festival gaan.
(We zullen samen naar een festival gaan.)
5.
Ze ... popmuziek spelen op het festival.
(Ze zullen popmuziek spelen op het festival.)
6.
De muzikant ... een nieuw lied zingen.
(De muzikant gaat een nieuw lied zingen.)
7.
Ik ... tickets kopen voor de musical.
(Ik ga tickets kopen voor de musical.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A2.16.1 Grammatica

Toekomende tijd (zullen, gaan)

Toekomende tijd (zullen, gaan)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Dansen dansen

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)

Nederlands Nederlands
(ik) zal dansen (ik) zal dansen
(jij) zal dansen / zult dansen (jij) zal dansen / zult dansen
(hij/zij/het) zal dansen (hij/zij/het) zal dansen
(wij) zullen dansen (wij) zullen dansen
(jullie) zullen dansen (jullie) zullen dansen
(zij) zullen dansen (zij) zullen dansen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zingen zingen

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)

Nederlands Nederlands
ik zal zingen ik zal zingen
jij zult zingen / zal jij zingen jij zult zingen / zal jij zingen
(hij/zij/het) hij zal zingen (hij/zij/het) hij zal zingen
wij zullen zingen wij zullen zingen
jullie zullen zingen jullie zullen zingen
zij zullen zingen zij zullen zingen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏