Meenemen (meenemen) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Meenemen (meenemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Meenemen - Vervoeging van Meenemen in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs. (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Meenemen (meenemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Je bagage pakken (Je bagage pakken)

Vervoeging van meenemen in de Onvoltooid Tegenwoordige Tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) neem mee (ik) neem mee
(jij) neemt mee / neem je mee (jij) neemt mee / neem je mee
(hij/zij/het) neemt mee (hij/zij/het) neemt mee
(wij) nemen mee (wij) nemen mee
(jullie) nemen mee (jullie) nemen mee
(zij) nemen mee (zij) nemen mee

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik neem altijd mijn zonnebril mee naar het strand. Ik neem altijd mijn zonnebril mee naar het strand.
Neem jij de handdoek mee voor de excursie? Neem jij de handdoek mee voor de excursie?
Hij neemt zijn rugzak mee op vakantie. Hij neemt zijn rugzak mee op vakantie.
Wij nemen de valies mee naar het eiland. Wij nemen de valies mee naar het eiland.
Nemen jullie de bagage mee in de auto? Nemen jullie de bagage mee in de auto?
Zij nemen de zwembroek mee voor het zwembad. Zij nemen de zwembroek mee voor het zwembad.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

nemen, neemt, mee, neem

1.
Ik ... altijd mijn zonnebril ... naar het strand.
(Ik neem altijd mijn zonnebril mee naar het strand.)
2.
... jij de handdoek ... voor de excursie?
(Neem jij de handdoek mee voor de excursie?)
3.
Hij ... zijn rugzak ... op vakantie.
(Hij neemt zijn rugzak mee op vakantie.)
4.
Wij ... de valies ... naar het eiland.
(Wij nemen de valies mee naar het eiland.)
5.
... jullie de bagage ... in de auto?
(Nemen jullie de bagage mee in de auto?)
6.
Zij ... de zwembroek ... voor het zwembad.
(Zij nemen de zwembroek mee voor het zwembad.)