10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Afwassen (afwassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van afwassen (afwassen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Afwassen (afwassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: Thuis (Thuis)

Les 33: Servies (Servies)

Infinitief Voltooid deelwoord
Afwassen (Afwassen) Afgewassen (Afgewassen)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) was af (ik) was af
(jij) wast af (jij) wast af
(hij/zij/het) wast af (hij/zij/het) wast af
(wij) wassen af (wij) wassen af
(jullie) wassen af (jullie) wassen af
(zij) wassen af (zij) wassen af

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) waste af (ik) waste af
(jij) waste af (jij) waste af
(hij/zij/het) waste af (hij/zij/het) waste af
(wij) wasten af (wij) wasten af
(jullie) wasten af (jullie) wasten af
(zij) wasten af (zij) wasten af

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb afgewassen (ik) heb afgewassen
(jij) hebt/heb afgewassen (jij) hebt/heb afgewassen
(hij/zij/het) heeft afgewassen (hij/zij/het) heeft afgewassen
(wij) hebben afgewassen (wij) hebben afgewassen
(jullie) hebben afgewassen (jullie) hebben afgewassen
(zij) hebben afgewassen (zij) hebben afgewassen

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb afgewassen (ik) heb afgewassen
(jij) hebt afgewassen (jij) hebt afgewassen
(hij/zij/het) heeft afgewassen (hij/zij/het) heeft afgewassen
(wij) hebben afgewassen (wij) hebben afgewassen
(jullie) hebben afgewassen (jullie) hebben afgewassen
(zij) hebben afgewassen (zij) hebben afgewassen

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal afgewassen hebben (ik) zal afgewassen hebben
(jij) zult afgewassen hebben (jij) zult afgewassen hebben
(hij/zij/het) zal afgewassen hebben (hij/zij/het) zal afgewassen hebben
(wij) zullen afgewassen hebben (wij) zullen afgewassen hebben
(jullie) zullen afgewassen hebben (jullie) zullen afgewassen hebben
(zij) zullen afgewassen hebben (zij) zullen afgewassen hebben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal hebben afgewassen (ik) zal hebben afgewassen
(jij) zal hebben afgewassen (jij) zal hebben afgewassen
(hij/zij/het) zal hebben afgewassen (hij/zij/het) zal hebben afgewassen
(wij) zullen hebben afgewassen (wij) zullen hebben afgewassen
(jullie) zullen hebben afgewassen (jullie) zullen hebben afgewassen
(zij) zullen hebben afgewassen (zij) zullen hebben afgewassen
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou afgewassen hebben (ik) zou afgewassen hebben
(jij) zou afgewassen hebben (jij) zou afgewassen hebben
(hij/zij/het) zou afgewassen hebben (hij/zij/het) zou afgewassen hebben
(wij) zouden afgewassen hebben (wij) zouden afgewassen hebben
(jullie) zouden afgewassen hebben (jullie) zouden afgewassen hebben
(zij) zouden afgewassen hebben (zij) zouden afgewassen hebben

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou afgewassen hebben (ik) zou afgewassen hebben
(jij) zou afgewassen hebben (jij) zou afgewassen hebben
(hij/zij/het) zou afgewassen hebben (hij/zij/het) zou afgewassen hebben
(wij) zouden afgewassen hebben (wij) zouden afgewassen hebben
(jullie) zouden afgewassen hebben (jullie) zouden afgewassen hebben
(zij) zouden afgewassen hebben (zij) zouden afgewassen hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Was af! Was af!