Bellen (bellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van bellen (bellen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Bellen (bellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reizen: op avontuur! (Reizen: op avontuur!)

Les 3: Boek uw accommodatie (Boek uw accommodatie)

Infinitief Voltooid deelwoord
Bellen (Bellen) Gebeld (Gebeld)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) bel (ik) bel
(jij) belt/bel (jij) belt/bel
(hij/zij/het) belt (hij/zij/het) belt
(wij) bellen (wij) bellen
(jullie) bellen (jullie) bellen
(zij) bellen (zij) bellen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) belde (ik) belde
(jij) belde/beldest (jij) belde/beldest
(hij/zij/het) belde (hij/zij/het) belde
(wij) belden (wij) belden
(jullie) belden (jullie) belden
(zij) belden (zij) belden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
ik heb gebeld ik heb gebeld
jij hebt gebeld / heb jij gebeld jij hebt gebeld / heb jij gebeld
hij/zij/het heeft gebeld hij/zij/het heeft gebeld
wij hebben gebeld wij hebben gebeld
jullie hebben gebeld jullie hebben gebeld
zij hebben gebeld zij hebben gebeld

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) had gebeld (ik) had gebeld
(jij) had gebeld (jij) had gebeld
(hij/zij/het) had gebeld (hij/zij/het) had gebeld
(wij) hadden gebeld (wij) hadden gebeld
(jullie) hadden gebeld (jullie) hadden gebeld
(zij) hadden gebeld (zij) hadden gebeld

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal hebben gebeld (ik) zal hebben gebeld
(jij) zal hebben gebeld / zul hebben gebeld (jij) zal hebben gebeld / zul hebben gebeld
(hij/zij/het) zal hebben gebeld (hij/zij/het) zal hebben gebeld
(wij) zullen hebben gebeld (wij) zullen hebben gebeld
(jullie) zullen hebben gebeld (jullie) zullen hebben gebeld
(zij) zullen hebben gebeld (zij) zullen hebben gebeld

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal hebben gebeld (ik) zal hebben gebeld
(jij) zal/zult hebben gebeld (jij) zal/zult hebben gebeld
(hij/zij/het) zal hebben gebeld (hij/zij/het) zal hebben gebeld
(wij) zullen hebben gebeld (wij) zullen hebben gebeld
(jullie) zullen hebben gebeld (jullie) zullen hebben gebeld
(zij) zullen hebben gebeld (zij) zullen hebben gebeld
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
ik zou bellen ik zou bellen
jij zou bellen / zou jij bellen jij zou bellen / zou jij bellen
(hij/zij/het) hij zou bellen / zij zou bellen / het zou bellen (hij/zij/het) hij zou bellen / zij zou bellen / het zou bellen
wij zouden bellen wij zouden bellen
jullie zouden bellen jullie zouden bellen
zij zouden bellen zij zouden bellen

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
ik zou gebeld hebben ik zou gebeld hebben
jij zou gebeld hebben / zou je gebeld hebben jij zou gebeld hebben / zou je gebeld hebben
hij/zij/het zou gebeld hebben hij/zij/het zou gebeld hebben
wij zouden gebeld hebben wij zouden gebeld hebben
jullie zouden gebeld hebben jullie zouden gebeld hebben
zij zouden gebeld hebben zij zouden gebeld hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Bel! Bel!