Gebruiken (gebruiken) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Voltooid verleden tijd , aantonende wijs)

 Gebruiken (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Gebruiken - Vervoeging van Gebruiken in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid verleden tijd, aantonende wijs (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Voltooid verleden tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Gebruiken (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Dagelijkse diensten (Dagelijkse diensten)

Voltooid verleden tijd van het werkwoord gebruiken

Nederlands Nederlands
(ik) heb gebruikt (ik) heb gebruikt
(jij) hebt gebruikt / hebt gebruikt (jij) hebt gebruikt / hebt gebruikt
(hij/zij/het) heeft gebruikt (hij/zij/het) heeft gebruikt
(wij) hebben gebruikt (wij) hebben gebruikt
(jullie) hebben gebruikt (jullie) hebben gebruikt
(zij) hebben gebruikt (zij) hebben gebruikt

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik heb de kaart van de bibliotheek gebruikt. Ik heb de kaart van de bibliotheek gebruikt.
Jij hebt de computer in de school gebruikt. Jij hebt de computer in de school gebruikt.
Hij heeft de oven in de sportschool gebruikt. Hij heeft de oven in de sportschool gebruikt.
Wij hebben het formulier van het postkantoor gebruikt. Wij hebben het formulier van het postkantoor gebruikt.
Jullie hebben de service van de apotheek gebruikt. Jullie hebben de service van de apotheek gebruikt.
Zij hebben het ziekenhuis en de spoed gebruikt. Zij hebben het ziekenhuis en de spoed gebruikt.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

hebben, heeft, hebt, heb, gebruikt

1.
Ik ... de kaart van de bibliotheek ....
(Ik heb de kaart van de bibliotheek gebruikt.)
2.
Jullie ... de service van de apotheek ....
(Jullie hebben de service van de apotheek gebruikt.)
3.
Jij ... de computer in de school ....
(Jij hebt de computer in de school gebruikt.)
4.
Hij ... de oven in de sportschool ....
(Hij heeft de oven in de sportschool gebruikt.)
5.
Zij ... het ziekenhuis en de spoed ....
(Zij hebben het ziekenhuis en de spoed gebruikt.)
6.
Wij ... het formulier van het postkantoor ....
(Wij hebben het formulier van het postkantoor gebruikt.)