10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Kammen (kammen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van kammen (kammen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Kammen (kammen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Dag tot dag (Dag tot dag)

Les 16: Dagelijkse routines (Dagelijkse routines)

Infinitief Voltooid deelwoord
Kammen (Kammen) Gekamd (Gekamd)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) kam (ik) kam
(jij) kamt (jij) kamt
(hij/zij/het) kamt (hij/zij/het) kamt
(wij) kammen (wij) kammen
(jullie) kammen (jullie) kammen
(zij) kammen (zij) kammen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) kamde (ik) kamde
(jij) kamde (jij) kamde
(hij/zij/het) kamde (hij/zij/het) kamde
(wij) kamden (wij) kamden
(jullie) kamden (jullie) kamden
(zij) kamden (zij) kamden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb me gekamd (ik) heb me gekamd
(jij) hebt/heeft je gekamd (jij) hebt/heeft je gekamd
(hij/zij/het) heeft zich gekamd (hij/zij/het) heeft zich gekamd
(wij) hebben ons gekamd (wij) hebben ons gekamd
(jullie) hebben je gekamd (jullie) hebben je gekamd
(zij) hebben zich gekamd (zij) hebben zich gekamd

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb me gekamd (ik) heb me gekamd
(jij) hebt/heb je gekamd (jij) hebt/heb je gekamd
(hij/zij/het) heeft zich gekamd (hij/zij/het) heeft zich gekamd
(wij) hebben ons gekamd (wij) hebben ons gekamd
(jullie) hebben je gekamd (jullie) hebben je gekamd
(zij) hebben zich gekamd (zij) hebben zich gekamd

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal me kammen (ik) zal me kammen
(jij) zult je kammen (jij) zult je kammen
(hij/zij/het) zal zich kammen (hij/zij/het) zal zich kammen
(wij) zullen ons kammen (wij) zullen ons kammen
(jullie) zullen je kammen (jullie) zullen je kammen
(zij) zullen zich kammen (zij) zullen zich kammen

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal/zullen gekamd hebben (ik) zal/zullen gekamd hebben
(jij) zal/zullen gekamd hebben (jij) zal/zullen gekamd hebben
(hij/zij/het) zal/zullen gekamd hebben (hij/zij/het) zal/zullen gekamd hebben
(wij) zullen gekamd hebben (wij) zullen gekamd hebben
(jullie) zullen gekamd hebben (jullie) zullen gekamd hebben
(zij) zullen gekamd hebben (zij) zullen gekamd hebben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou me/mij kammen (ik) zou me/mij kammen
(jij) zou je/jij kammen (jij) zou je/jij kammen
(hij/zij/het) zou zich/hem/haar kammen (hij/zij/het) zou zich/hem/haar kammen
(wij) zouden ons kammen (wij) zouden ons kammen
(jullie) zouden je/jullie kammen (jullie) zouden je/jullie kammen
(zij) zouden zich/hun kammen (zij) zouden zich/hun kammen

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou gekamd hebben (ik) zou gekamd hebben
(jij) zou gekamd hebben (jij) zou gekamd hebben
(hij/zij/het) zou gekamd hebben (hij/zij/het) zou gekamd hebben
(wij) zouden gekamd hebben (wij) zouden gekamd hebben
(jullie) zouden gekamd hebben (jullie) zouden gekamd hebben
(zij) zouden gekamd hebben (zij) zouden gekamd hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Kam! Kam!