10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Kennen (kennen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van kennen (kennen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Kennen (kennen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Maatschappij en overheid (Maatschappij en overheid)

Les 12: Mijn tijd op school (Mijn tijd op school)

Infinitief Voltooid deelwoord
Kennen (Kennen) Gekend (Gekend)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) ken (ik) ken
(jij) kent/ken (jij) kent/ken
(hij/zij/het) kent (hij/zij/het) kent
(wij) kennen (wij) kennen
(jullie) kennen (jullie) kennen
(zij) kennen (zij) kennen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) kende (ik) kende
(jij) kende/kendde (jij) kende/kendde
(hij/zij/het) kende (hij/zij/het) kende
(wij) kenden (wij) kenden
(jullie) kenden (jullie) kenden
(zij) kenden (zij) kenden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
ik heb gekend ik heb gekend
jij hebt gekend / jij hebt gekend jij hebt gekend / jij hebt gekend
hij/zij/het heeft gekend hij/zij/het heeft gekend
wij hebben gekend wij hebben gekend
jullie hebben gekend jullie hebben gekend
zij hebben gekend zij hebben gekend

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) had gekend (ik) had gekend
(jij) had gekend / had gekend (jij) had gekend / had gekend
(hij/zij/het) had gekend (hij/zij/het) had gekend
(wij) hadden gekend (wij) hadden gekend
(jullie) hadden gekend (jullie) hadden gekend
(zij) hadden gekend (zij) hadden gekend

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal kennen/zal gekend hebben (ik) zal kennen/zal gekend hebben
(jij) zal kennen/zal gekend hebben (jij) zal kennen/zal gekend hebben
(hij/zij/het) zal kennen/zal gekend hebben (hij/zij/het) zal kennen/zal gekend hebben
(wij) zal kennen/zal gekend hebben (wij) zal kennen/zal gekend hebben
(jullie) zullen kennen/zullen gekend hebben (jullie) zullen kennen/zullen gekend hebben
(zij) zullen kennen/zullen gekend hebben (zij) zullen kennen/zullen gekend hebben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal gekend hebben (ik) zal gekend hebben
(jij) zult gekend hebben / zul gekend hebben (jij) zult gekend hebben / zul gekend hebben
(hij/zij/het) zal gekend hebben (hij/zij/het) zal gekend hebben
(wij) zullen gekend hebben (wij) zullen gekend hebben
(jullie) zullen gekend hebben (jullie) zullen gekend hebben
(zij) zullen gekend hebben (zij) zullen gekend hebben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou gekend hebben (ik) zou gekend hebben
(jij) zou gekend hebben (jij) zou gekend hebben
(hij/zij/het) zou gekend hebben (hij/zij/het) zou gekend hebben
(wij) zouden gekend hebben (wij) zouden gekend hebben
(jullie) zouden gekend hebben (jullie) zouden gekend hebben
(zij) zouden gekend hebben (zij) zouden gekend hebben

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou gekend hebben (ik) zou gekend hebben
(jij) zou gekend hebben / zou gekend hebben (jij) zou gekend hebben / zou gekend hebben
(hij/zij/het) zou gekend hebben (hij/zij/het) zou gekend hebben
(wij) zouden gekend hebben (wij) zouden gekend hebben
(jullie) zouden gekend hebben (jullie) zouden gekend hebben
(zij) zouden gekend hebben (zij) zouden gekend hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Ken! Ken!