Lijken (lijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van lijken (lijken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Lijken (lijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Objecten en mensen beschrijven)

Les 23: Fysiek en uiterlijk (Fysiek en uiterlijk)

Infinitief Voltooid deelwoord
Lijken (Lijken) Geleken (Geleken)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) lijk (ik) lijk
(jij) lijkt/lijk (jij) lijkt/lijk
(hij/zij/het) lijkt (hij/zij/het) lijkt
(wij) lijken (wij) lijken
(jullie) lijken (jullie) lijken
(zij) lijken (zij) lijken

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) leek (ik) leek
(jij) leek (jij) leek
(hij/zij/het) leek (hij/zij/het) leek
(wij) leken (wij) leken
(jullie) leken (jullie) leken
(zij) leken (zij) leken

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb geleken (ik) heb geleken
(jij) hebt/heeft geleken (jij) hebt/heeft geleken
(hij/zij/het) heeft geleken (hij/zij/het) heeft geleken
(wij) hebben geleken (wij) hebben geleken
(jullie) hebben geleken (jullie) hebben geleken
(zij) hebben geleken (zij) hebben geleken

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb geleken (ik) heb geleken
(jij) hebt geleken (jij) hebt geleken
(hij/zij/het) heeft geleken (hij/zij/het) heeft geleken
(wij) hebben geleken (wij) hebben geleken
(jullie) hebben geleken (jullie) hebben geleken
(zij) hebben geleken (zij) hebben geleken

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal geleken hebben (ik) zal geleken hebben
(jij) zal geleken hebben (jij) zal geleken hebben
(hij/zij/het) zal geleken hebben (hij/zij/het) zal geleken hebben
(wij) zullen geleken hebben (wij) zullen geleken hebben
(jullie) zullen geleken hebben (jullie) zullen geleken hebben
(zij) zullen geleken hebben (zij) zullen geleken hebben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal/heeft/zou/heeft/heeft (ik) zal/heeft/zou/heeft/heeft
(jij) zult/zal/zou/hebt/heeft (jij) zult/zal/zou/hebt/heeft
(hij/zij/het) zal/heeft/zou/heeft/heeft/zou (hij/zij/het) zal/heeft/zou/heeft/heeft/zou
(wij) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden (wij) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden
(jullie) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden (jullie) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden
(zij) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden (zij) zullen/hebben/zouden/hebben/hebben/zouden
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou lijken (ik) zou lijken
(jij) zou lijken (jij) zou lijken
(hij/zij/het) zou lijken (hij/zij/het) zou lijken
(wij) zouden lijken (wij) zouden lijken
(jullie) zouden lijken (jullie) zouden lijken
(zij) zouden lijken (zij) zouden lijken

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou geleken hebben (ik) zou geleken hebben
(jij) zou geleken hebben (jij) zou geleken hebben
(hij/zij/het) zou geleken hebben (hij/zij/het) zou geleken hebben
(wij) zouden geleken hebben (wij) zouden geleken hebben
(jullie) zouden geleken hebben (jullie) zouden geleken hebben
(zij) zouden geleken hebben (zij) zouden geleken hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Blijk! Blijk!