Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (14)

 Blond: Blond (Nederlands)

Het meisje is blond en heeft blauwe ogen.

Show

Het meisje is blond en heeft blauwe ogen. Show

Blond

Show

Blond Show

 Bruin: Bruin (Nederlands)

Zij heeft mooi bruin haar.

Show

Zij heeft mooi bruin haar. Show

Bruin

Show

Bruin Show

 Roodharig: Roodharig (Nederlands)

Mijn vriendin is roodharig en heeft blauwe ogen.

Show

Mijn vriendin is roodharig en heeft blauwe ogen. Show

Roodharig

Show

Roodharig Show

 De bril: De bril (Nederlands)

De zwarte brillen passen bij zijn outfit.

Show

De zwarte brillen passen bij zijn outfit. Show

De bril

Show

De bril Show

 Groot: Groot (Nederlands)

De kat is groot.

Show

De kat is groot. Show

Groot

Show

Groot Show

 Klein: Klein (Nederlands)

Hij heeft klein haar.

Show

Hij heeft klein haar. Show

Klein

Show

Klein Show

 Kort: Kort (Nederlands)

Hij is vrij kort voor zijn leeftijd.

Show

Hij is vrij kort voor zijn leeftijd. Show

Kort

Show

Kort Show

 Lang: Lang (Nederlands)

De man is lang en draagt een hoed.

Show

De man is lang en draagt een hoed. Show

Lang

Show

Lang Show

 Dun: Dun (Nederlands)

De man is dun en atletisch.

Show

De man is dun en atletisch. Show

 Dik: Dik (Nederlands)

Hij heeft een dik boek bij zich.

Show

Hij heeft een dik boek bij zich. Show

 Mooi: Mooi (Nederlands)

Het is een mooi gezicht met blauwe ogen.

Show

Het is een mooi gezicht met blauwe ogen. Show

Mooi

Show

Mooi Show

 Lelijk: Lelijk (Nederlands)

Hij is lelijk, maar heel vriendelijk.

Show

Hij is lelijk, maar heel vriendelijk. Show

Lelijk

Show

Lelijk Show

 Lijken (lijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik lijk op mijn vader.

Show

Ik lijk op mijn vader. Show

Lijken

Show

Lijken Show

 Kaal: Kaal (Nederlands)

De man is kaal en draagt geen hoed.

Show

De man is kaal en draagt geen hoed. Show

Kaal

Show

Kaal Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Beschrijf de mensen en dieren in de afbeeldingen. (Beschrijf de mensen en dieren op de foto's.)
  2. Beschrijf de persoon die naast je zit. (Beschrijf de persoon die naast je zit.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

De vrouw heeft lang bruin haar.

De vrouw heeft lang bruin haar.

Hij heeft kort zwart haar. Hij scheert zich.

Hij heeft kort zwart haar. Hij scheert zich.

De hond is lang en dik.

De hond is lang en dik.

Claire is lang en heeft lang blond haar.

Claire is lang en heeft lang blond haar.

Hij heeft kort donker haar.

Hij heeft kort donker haar.

Hij is erg lang.

Hij is erg lang.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
haar. | heeft | klein | Hij
Hij heeft klein haar.
(Hij heeft klein haar.)
2.
mooie | huizen | duur. | Deze | zijn | vrij
Deze mooie huizen zijn vrij duur.
(Deze mooie huizen zijn vrij duur.)
3.
haar. | bruin | mooi | heeft | Zij
Zij heeft mooi bruin haar.
(Zij heeft mooi bruin haar.)
4.
een dik | zich. | Hij heeft | boek bij
Hij heeft een dik boek bij zich.
(Hij heeft een dik boek bij zich.)
5.
door het | park. | De dunne | kinderen rennen
De dunne kinderen rennen door het park.
(De dunne kinderen rennen door het park.)
6.
leeftijd. | vrij kort | Hij is | voor zijn
Hij is vrij kort voor zijn leeftijd.
(Hij is vrij kort voor zijn leeftijd.)
7.
winkel. | dames staan | bij de | De korte
De korte dames staan bij de winkel.
(De korte dames staan bij de winkel.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De bril


De bril

2

Blond


Blond

3

Lelijk


Lelijk

4

Lijken


Lijken

5

Mooi


Mooi

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

lijken, lijk, lijkt

1.
Wij ... wel familie.
(Wij lijken wel familie.)
2.
Ik ... op mijn vader.
(Ik lijk op mijn vader.)
3.
Jij ... altijd moe.
(Jij lijkt altijd moe.)
4.
Jullie ... allemaal blij.
(Jullie lijken allemaal blij.)
5.
Hij ... op een acteur.
(Hij lijkt op een acteur.)
6.
Zij ... op elkaar.
(Zij lijken op elkaar.)

Oefening 5: Bijvoeglijke naamwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijvoeglijke naamwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

warme, blonde, kleine, dik, dunne, oud, zwarte, vriendelijke

1. Dun:
De ... vrouw eet heel gezond.
(De dunne vrouw eet heel gezond.)
2. Blond:
De ... man draagt een bril.
(De blonde man draagt een bril.)
3. Oud:
Een ... huis kan veel geschiedenis hebben.
(Een oud huis kan veel geschiedenis hebben.)
4. Klein:
Mijn ... zus heeft lang haar.
(Mijn kleine zus heeft lang haar.)
5. Dik:
Een ... boek kan veel informatie bevatten.
(Een dik boek kan veel informatie bevatten.)
6. Warm:
Hij draagt een ... jas in de winter.
(Hij draagt een warme jas in de winter.)
7. Zwart:
Mijn vader heeft een ... auto.
(Mijn vader heeft een zwarte auto.)
8. Vriendelijk:
De ... vrouw helpt graag anderen.
(De vriendelijke vrouw helpt graag anderen.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Lijken lijken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik lijk ik lijk
jij lijkt jij lijkt
hij/zij/het lijkt hij/zij/het lijkt
wij lijken wij lijken
jullie lijken jullie lijken
zij lijken zij lijken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏