Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (18)

 Blond: Blond (Nederlands)

Blond

Show

Blond Show

 Bruin: Bruin (Nederlands)

Bruin

Show

Bruin Show

 Roodharig: Roodharig (Nederlands)

Roodharig

Show

Roodharig Show

 De bril: De bril (Nederlands)

De bril

Show

De bril Show

 Groot: Groot (Nederlands)

Groot

Show

Groot Show

 Klein: Klein (Nederlands)

Klein

Show

Klein Show

 Kort: Kort (Nederlands)

Kort

Show

Kort Show

 Lang: Lang (Nederlands)

Lang

Show

Lang Show

 Mooi: Mooi (Nederlands)

Mooi

Show

Mooi Show

 Lelijk: Lelijk (Nederlands)

Lelijk

Show

Lelijk Show

 Lijken (lijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lijken

Show

Lijken Show

 Kaal: Kaal (Nederlands)

Kaal

Show

Kaal Show

 De snor: De snor (Nederlands)

De snor

Show

De snor Show

 De baard: De baard (Nederlands)

De baard

Show

De baard Show

 De krullen: De krullen (Nederlands)

De krullen

Show

De krullen Show

 Steil: Steil (Nederlands)

Steil

Show

Steil Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Beschrijf de mensen en dieren in de afbeeldingen. (Beschrijf de mensen en dieren op de foto's.)
  2. Beschrijf de persoon die naast je zit. (Beschrijf de persoon die naast je zit.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

De eerste vrouw heeft kort blond haar.

Hij heeft kort zwart haar. Hij scheert zich.

De hond is erg lang en dun.

Claire is lang en heeft lang blond haar.

Hij heeft kort donker haar.

Hij is erg lang.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Dik


Dik

2

Kort


Kort

3

Steil


Steil

4

Kaal


Kaal

5

Roodharig


Roodharig

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
vriendelijk. | De man | met de | is heel | zwarte bril
De man met de zwarte bril is heel vriendelijk.
2.
blond | Mijn | haar. | buurvrouw | lang, | heeft
Mijn buurvrouw heeft lang, blond haar.
3.
draagt een | jongen is | De kleine | korte jas. | dik en
De kleine jongen is dik en draagt een korte jas.
4.
een snor? | vader een | Heeft jouw | baard of
Heeft jouw vader een baard of een snor?
5.
en blauwe | ogen. | mooi met | haar krullen | Zij is
Zij is mooi met haar krullen en blauwe ogen.
6.
heel mooi. | roodharige haar | Ik vind | zijn lange,
Ik vind zijn lange, roodharige haar heel mooi.

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

De man met de bril is erg vriendelijk.
Zij heeft mooie blonde krullen.
Hij lijkt groot en sterk.
De vrouw met de snor is niet zo oud.

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden naar de juiste categorie: uiterlijk (haarkleur en haarstijl) of kenmerken van het gezicht (delen van het gezicht en accessoires).

Uiterlijk (haarkleur en haarstijl)

Kenmerken van het gezicht (delen van het gezicht en accessoires)

Oefening 7: Bijvoeglijke naamwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijvoeglijke naamwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

warme, blonde, kleine, dik, dunne, oud, zwarte, vriendelijke

1. Dun:
De ... vrouw eet heel gezond.
(De dunne vrouw eet heel gezond.)
2. Blond:
De ... man draagt een bril.
(De blonde man draagt een bril.)
3. Oud:
Een ... huis kan veel geschiedenis hebben.
(Een oud huis kan veel geschiedenis hebben.)
4. Klein:
Mijn ... zus heeft lang haar.
(Mijn kleine zus heeft lang haar.)
5. Dik:
Een ... boek kan veel informatie bevatten.
(Een dik boek kan veel informatie bevatten.)
6. Warm:
Hij draagt een ... jas in de winter.
(Hij draagt een warme jas in de winter.)
7. Zwart:
Mijn vader heeft een ... auto.
(Mijn vader heeft een zwarte auto.)
8. Vriendelijk:
De ... vrouw helpt graag anderen.
(De vriendelijke vrouw helpt graag anderen.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.23.2 Grammatica

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Lijken lijken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) lijk (ik) lijk
(jij) lijkt/lijk (jij) lijkt/lijk
(hij/zij/het) lijkt (hij/zij/het) lijkt
(wij) lijken (wij) lijken
(jullie) lijken (jullie) lijken
(zij) lijken (zij) lijken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏