A1.22: Lichaamsdelen

Lichaamsdelen

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 Het haar: Het haar (Nederlands)

Het haar

Show

Het haar Show

 Het lichaam: Het lichaam (Nederlands)

Het lichaam

Show

Het lichaam Show

 Het hoofd: Het hoofd (Nederlands)

Het hoofd

Show

Het hoofd Show

 De nek: De nek (Nederlands)

De nek

Show

De nek Show

 De buik: De buik (Nederlands)

De buik

Show

De buik Show

 De rug: De rug (Nederlands)

De rug

Show

De rug Show

 De arm: De arm (Nederlands)

De arm

Show

De arm Show

 De hand: De hand (Nederlands)

De hand

Show

De hand Show

 De vinger: De vinger (Nederlands)

De vinger

Show

De vinger Show

 Het been: Het been (Nederlands)

Het been

Show

Het been Show

 De voet: De voet (Nederlands)

De voet

Show

De voet Show

 Het gezicht: Het gezicht (Nederlands)

Het gezicht

Show

Het gezicht Show

 De mond: De mond (Nederlands)

De mond

Show

De mond Show

 Het oog: Het oog (Nederlands)

Het oog

Show

Het oog Show

 De neus: De neus (Nederlands)

De neus

Show

De neus Show

 Het oor: Het oor (Nederlands)

Het oor

Show

Het oor Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem de lichaamsdelen. (Noem de lichaamsdelen.)
  2. Beschrijf waar het pijn doet. (Beschrijf waar het pijn doet.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Een voet heeft vijf tenen.

Het hoofd heeft ogen, oren, een neus en een mond.

Mijn nek doet pijn.

De rug is verbonden met de nek.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Het been


Het been

2

Het oor


Het oor

3

De vinger


De vinger

4

De rug


De rug

5

De hand


De hand

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
aan | pijn | Ik | mijn | arm. | heb
Ik heb pijn aan mijn arm.
2.
goed | het | met | je | hoofd? | Gaat
Gaat het goed met je hoofd?
3.
koude handen. | is koud | Mijn voet | heb ook | en ik
Mijn voet is koud en ik heb ook koude handen.
4.
je nek? | Zal ik | met het | masseren van | je helpen
Zal ik je helpen met het masseren van je nek?
5.
de mond. | het lichaam met | Het gezicht is | de ogen en | het deel van
Het gezicht is het deel van het lichaam met de ogen en de mond.
6.
na het | voeten nat | wandelen in | de regen? | Zijn je
Zijn je voeten nat na het wandelen in de regen?

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Mijn arm doet pijn na het sporten.
Ik heb een blauwe vinger omdat ik mijn deur heb gestoten.
Zullen we even gaan zitten om uit te rusten?
Zijn je voeten koud? Trek dan warme sokken aan.

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de lichaamsdelen naar de juiste categorie: 'Gezicht' of 'Lichaam' om ze beter te leren kennen.

Gezicht

Lichaam

Oefening 7: Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

gaat, zullen, heeft, is, ga, ben, heb

1. Gaan:
Hij ... op blote voeten door het zand.
(Hij gaat op blote voeten door het zand.)
2. Hebben:
Zij ... een armband om haar arm.
(Zij heeft een armband om haar arm.)
3. Zullen:
Morgen ... we naar het strand gaan.
(Morgen zullen we naar het strand gaan.)
4. Hebben:
Ik ... pijn in mijn buik na het eten.
(Ik heb pijn in mijn buik na het eten.)
5. Zijn:
Hij ... moe en legt zijn hoofd op het kussen.
(Hij is moe en legt zijn hoofd op het kussen.)
6. Gaan:
Het ... goed met mijn gezondheid.
(Het gaat goed met mijn gezondheid.)
7. Zijn:
Ik ... blij met mijn lange haar.
(Ik ben blij met mijn lange haar.)
8. Gaan:
Ik ... naar de dokter omdat mijn vinger pijn doet.
(Ik ga naar de dokter omdat mijn vinger pijn doet.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.22.2 Grammatica

Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden

Veel gebruikte onregelmatige werkwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Lopen lopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) loop (ik) loop
(jij) loopt/loop (jij) loopt/loop
(hij/zij/het) loopt (hij/zij/het) loopt
(wij) lopen (wij) lopen
(jullie) lopen (jullie) lopen
(zij) lopen (zij) lopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zitten zitten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) zit (ik) zit
(jij) zit/zit je (jij) zit/zit je
(hij/zij/het) zit (hij/zij/het) zit
(wij) zitten (wij) zitten
(jullie) zitten (jullie) zitten
(zij) zitten (zij) zitten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏