Gesprek
1. | Docent: | Goedemorgen, Alex! Hoe was je weekend? | (Goedemorgen, Alex! Hoe was je weekend?) Show |
2. | Alex: | Goedemorgen, meneer. Ik fietste over de Afsluitdijk! | (Goedemorgen, meneer. Ik fietste over de Afsluitdijk!) Show |
3. | Docent: | Wat leuk! Dat is lang. Hoe voel je je? | (Wat leuk! Dat is lang. Hoe voel je je?) Show |
4. | Alex: | Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn voeten ook. | (Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn voeten ook.) Show |
5. | Docent: | Ja, dat snap ik. En je rug? | (Ja, dat snap ik. En je rug?) Show |
6. | Alex: | Mijn rug doet een beetje pijn. Mijn nek ook. | (Mijn rug doet een beetje pijn. Mijn nek ook.) Show |
7. | Docent: | Draag je een helm op je hoofd? | (Draag je een helm op je hoofd?) Show |
8. | Alex: | Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn haar is wild! Veel wind! | (Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn haar is wild! Veel wind!) Show |
9. | Docent: | Welkom in Nederland! Je mag al blij zijn als het niet regent. En je handen? | (Welkom in Nederland! Je mag al blij zijn als het niet regent. En je handen?) Show |
10. | Alex: | Mijn handen zijn koud. Mijn vingers ook! | (Mijn handen zijn koud. Mijn vingers ook!) Show |
11. | Docent: | Heb je last van je buik? | (Heb je last van je buik?) Show |
12. | Alex: | Nee, mijn buik is oké. Ik eet goed voor het fietsen. | (Nee, mijn buik is oké. Ik eet goed voor het fietsen.) Show |
13. | Docent: | En je gezicht? Je ogen, je oren en je neus? | (En je gezicht? Je ogen, je oren en je neus?) Show |
14. | Alex: | Haha, mijn neus is rood van de kou! Mijn mond zegt: “Ik wil warme thee!” | (Haha, mijn neus is rood van de kou! Mijn mond zegt: “Ik wil warme thee!”) Show |
Oefening 1: Discussievragen
Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.
- Welke lichaamsdelen doen pijn bij Alex?
- Wat zegt zijn mond?
- Welke lichaamsdelen gebruik jij bij het fietsen? Noem er vijf.
- Beschrijf jezelf na een lange fietstocht.
Welke lichaamsdelen doen pijn bij Alex?
Wat zegt zijn mond?
Welke lichaamsdelen gebruik jij bij het fietsen? Noem er vijf.
Beschrijf jezelf na een lange fietstocht.
Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af
Instructie: Vul het juiste woord in.
voeten, vingers, buik, hoofd, haar
1.
Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn ... is wild! Veel wind!
(Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn haar is wild! Veel wind!)
2.
Nee, mijn ... is oké. Ik eet goed voor het fietsen.
(Nee, mijn buik is oké. Ik eet goed voor het fietsen.)
3.
Mijn handen zijn koud. Mijn ... ook!
(Mijn handen zijn koud. Mijn vingers ook!)
4.
Draag je een helm op je ...?
(Draag je een helm op je hoofd?)
5.
Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn ... ook.
(Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn voeten ook.)
Oefening 3: Orden de tekst
Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.
5
...
Ja, dat snap ik. En je rug?
(Ja, dat snap ik. En je rug?)
3
...
Wat leuk! Dat is lang. Hoe voel je je?
(Wat leuk! Dat is lang. Hoe voel je je?)
2
...
Goedemorgen, meneer. Ik fietste over de Afsluitdijk!
(Goedemorgen, meneer. Ik fietste over de Afsluitdijk!)
14
14
Haha, mijn neus is rood van de kou! Mijn mond zegt: “Ik wil warme thee!”
(Haha, mijn neus is rood van de kou! Mijn mond zegt: “Ik wil warme thee!”)
11
...
Heb je last van je buik?
(Heb je last van je buik?)
7
...
Draag je een helm op je hoofd?
(Draag je een helm op je hoofd?)
6
...
Mijn rug doet een beetje pijn. Mijn nek ook.
(Mijn rug doet een beetje pijn. Mijn nek ook.)
13
...
En je gezicht? Je ogen, je oren en je neus?
(En je gezicht? Je ogen, je oren en je neus?)
1
1
Goedemorgen, Alex! Hoe was je weekend?
(Goedemorgen, Alex! Hoe was je weekend?)
9
...
Welkom in Nederland! Je mag al blij zijn als het niet regent. En je handen?
(Welkom in Nederland! Je mag al blij zijn als het niet regent. En je handen?)
10
...
Mijn handen zijn koud. Mijn vingers ook!
(Mijn handen zijn koud. Mijn vingers ook!)
8
...
Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn haar is wild! Veel wind!
(Ja. Mijn hoofd is veilig. Maar mijn haar is wild! Veel wind!)
12
...
Nee, mijn buik is oké. Ik eet goed voor het fietsen.
(Nee, mijn buik is oké. Ik eet goed voor het fietsen.)
4
...
Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn voeten ook.
(Ik ben moe. Mijn benen doen pijn. Mijn voeten ook.)