- Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak vóór het zelfstandige naamwoord.
- Het bijvoeglijk naamwoord krijgt meestal een -e.
- Na werkwoord ‘zijn’: geen -e. ‘Het kind is lief’.
Lidwoord (Lidwoord) | Regel (Regel) | Voorbeeld (Voorbeeld) | |
---|---|---|---|
Enkelvoud (Enkelvoud) | de het | +e +e | de grote hond (de grote hond) het dikke boek (het dikke boek) |
Meervoud (Meervoud) | de | +e | de mooie huizen (de mooie huizen) |
Met 'een' (Met 'een') | bij de-woord bij het-woord | +e - | een grote hond (een grote hond) een dik boek (een dik boek) |
Uitzonderingen!
- Bij 'een' krijgt het bijvoeglijk naamwoord bij 'het-woorden' geen -e.
- Bijvoeglijke naamwoorden met een korte klinker in de laatste lettergreep zoals 'dik', 'wit', 'nat' verdubbelen de medeklinker bij toevoeging van '-e'.
- Bijvoeglijke naamwoorden met een lange klinker in de laatste lettergreep zoals 'groot', 'schoon', 'duur' verliezen één klinker bij toevoeging van '-e'.
Oefening 1: Bijvoeglijke naamwoorden
Instructie: Vul het juiste woord in.
warme, blonde, kleine, dik, dunne, oud, zwarte, vriendelijke
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. De ____ hond rent snel in het park.
2. Het kind is ____ en rustig.
3. Ik heb een ____ boek gekocht.
4. De ____ huizen staan aan de gracht.
5. Een ____ huis heeft veel karakter.
6. Hij draagt een ____ , blauwe jas.