Moeten (moeten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van moeten (moeten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Moeten (moeten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Dag tot dag (Dag tot dag)

Les 17: Koken en bakken (Koken en bakken)

Infinitief Voltooid deelwoord
Moeten (Moeten) Gemoeten (Gemoeten)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) moet (ik) moet
(jij) moet / moet (jij) moet / moet
(hij/zij/het) moet (hij/zij/het) moet
(wij) moeten (wij) moeten
(jullie) moeten (jullie) moeten
(zij) moeten (zij) moeten

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) moest (ik) moest
(jij) moest (jij) moest
(hij/zij/het) moest (hij/zij/het) moest
(wij) moesten (wij) moesten
(jullie) moesten (jullie) moesten
(zij) moesten (zij) moesten

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb gemoeten (ik) heb gemoeten
(jij) hebt/heb gemoeten (jij) hebt/heb gemoeten
(hij/zij/het) heeft gemoeten (hij/zij/het) heeft gemoeten
(wij) hebben gemoeten (wij) hebben gemoeten
(jullie) hebben gemoeten (jullie) hebben gemoeten
(zij) hebben gemoeten (zij) hebben gemoeten

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb gemoeten (ik) heb gemoeten
(jij) hebt/ hebt gemoeten (jij) hebt/ hebt gemoeten
(hij/zij/het) heeft gemoeten (hij/zij/het) heeft gemoeten
(wij) hebben gemoeten (wij) hebben gemoeten
(jullie) hebben gemoeten (jullie) hebben gemoeten
(zij) hebben gemoeten (zij) hebben gemoeten

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal moeten (ik) zal moeten
(jij) zult/zal moeten (jij) zult/zal moeten
(hij/zij/het) zal moeten (hij/zij/het) zal moeten
(wij) zullen moeten (wij) zullen moeten
(jullie) zullen moeten (jullie) zullen moeten
(zij) zullen moeten (zij) zullen moeten

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal/zou hebben gemoeten (ik) zal/zou hebben gemoeten
(jij) zult/zou hebben gemoeten (jij) zult/zou hebben gemoeten
(hij/zij/het) zal/zou hebben gemoeten (hij/zij/het) zal/zou hebben gemoeten
(wij) zullen/zouden hebben gemoeten (wij) zullen/zouden hebben gemoeten
(jullie) zullen/zouden hebben gemoeten (jullie) zullen/zouden hebben gemoeten
(zij) zullen/zouden hebben gemoeten (zij) zullen/zouden hebben gemoeten
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou moeten (ik) zou moeten
(jij) zou moeten (jij) zou moeten
(hij/zij/het) zou moeten (hij/zij/het) zou moeten
(wij) zouden moeten (wij) zouden moeten
(jullie) zouden moeten (jullie) zouden moeten
(zij) zouden moeten (zij) zouden moeten

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou hebben gemoeten (ik) zou hebben gemoeten
(jij) zou hebben gemoeten (jij) zou hebben gemoeten
(hij/zij/het) zou hebben gemoeten (hij/zij/het) zou hebben gemoeten
(wij) zouden hebben gemoeten (wij) zouden hebben gemoeten
(jullie) zouden hebben gemoeten (jullie) zouden hebben gemoeten
(zij) zouden hebben gemoeten (zij) zouden hebben gemoeten
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Moet! Moet!