Proeven (proeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van proeven (proeven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Proeven (proeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Objecten en mensen beschrijven)

Les 26: Zintuigen en waarnemen (Zintuigen en waarnemen)

Infinitief Voltooid deelwoord
Proeven (Proeven) Geproefd (Geproefd)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
ik proef ik proef
jij proeft/proef jij proeft/proef
(hij/zij/het) hij proeft (hij/zij/het) hij proeft
wij proeven wij proeven
jullie proeven jullie proeven
zij proeven zij proeven

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) proefde (ik) proefde
(jij) proefde/proefdet (jij) proefde/proefdet
(hij/zij/het) proefde (hij/zij/het) proefde
(wij) proefden (wij) proefden
(jullie) proefden (jullie) proefden
(zij) proefden (zij) proefden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb geproefd (ik) heb geproefd
(jij) hebt geproefd / hebt geproefd (jij) hebt geproefd / hebt geproefd
(hij/zij/het) heeft geproefd (hij/zij/het) heeft geproefd
(wij) hebben geproefd (wij) hebben geproefd
(jullie) hebben geproefd (jullie) hebben geproefd
(zij) hebben geproefd (zij) hebben geproefd

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb geproefd (ik) heb geproefd
(jij) hebt geproefd/hebt geproefd (jij) hebt geproefd/hebt geproefd
(hij/zij/het) heeft geproefd (hij/zij/het) heeft geproefd
(wij) hebben geproefd (wij) hebben geproefd
(jullie) hebben geproefd (jullie) hebben geproefd
(zij) hebben geproefd (zij) hebben geproefd

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal geproefd hebben (ik) zal geproefd hebben
(jij) zult geproefd hebben / zal geproefd hebben (jij) zult geproefd hebben / zal geproefd hebben
(hij/zij/het) zal geproefd hebben (hij/zij/het) zal geproefd hebben
(wij) zullen geproefd hebben (wij) zullen geproefd hebben
(jullie) zullen geproefd hebben (jullie) zullen geproefd hebben
(zij) zullen geproefd hebben (zij) zullen geproefd hebben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal hebben geproefd (ik) zal hebben geproefd
(jij) zul je hebben geproefd / zul je hebben geproefd (jij) zul je hebben geproefd / zul je hebben geproefd
(hij/zij/het) zal hebben geproefd (hij/zij/het) zal hebben geproefd
(wij) zullen hebben geproefd (wij) zullen hebben geproefd
(jullie) zullen hebben geproefd (jullie) zullen hebben geproefd
(zij) zullen hebben geproefd (zij) zullen hebben geproefd
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
ik zou hebben geproefd ik zou hebben geproefd
jij zou hebben geproefd / zou hebben geproefd jij zou hebben geproefd / zou hebben geproefd
hij/zij/het zou hebben geproefd hij/zij/het zou hebben geproefd
wij zouden hebben geproefd wij zouden hebben geproefd
jullie zouden hebben geproefd jullie zouden hebben geproefd
zij zouden hebben geproefd zij zouden hebben geproefd

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou geproefd hebben (ik) zou geproefd hebben
(jij) zou geproefd hebben (jij) zou geproefd hebben
(hij/zij/het) zou geproefd hebben (hij/zij/het) zou geproefd hebben
(wij) zouden geproefd hebben (wij) zouden geproefd hebben
(jullie) zouden geproefd hebben (jullie) zouden geproefd hebben
(zij) zouden geproefd hebben (zij) zouden geproefd hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Proef! Proef!