Woordenschat (13)

 Zien (zien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hij ziet het rode boek.

Show

Hij ziet het rode boek. Show

Zien

Show

Zien Show

 Hard: Hard (Nederlands)

Het geluid is hard als ik het hoor.

Show

Het geluid is hard als ik het hoor. Show

Hard

Show

Hard Show

 Het geluid: Het geluid (Nederlands)

Ik hoor het geluid van een zoet liedje.

Show

Ik hoor het geluid van een zoet liedje. Show

Het geluid

Show

Het geluid Show

 De stilte: De stilte (Nederlands)

In de stilte hoor ik het zachte geluid.

Show

In de stilte hoor ik het zachte geluid. Show

De stilte

Show

De stilte Show

 Horen (horen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie horen de buren praten.

Show

Jullie horen de buren praten. Show

Horen

Show

Horen Show

 Ruiken (ruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie ruiken de frisse ochtendlucht.

Show

Jullie ruiken de frisse ochtendlucht. Show

Ruiken

Show

Ruiken Show

 Zuur: Zuur (Nederlands)

De melk is zuur, ik vind het niet lekker.

Show

De melk is zuur, ik vind het niet lekker. Show

Zuur

Show

Zuur Show

 Donker: Donker (Nederlands)

Het is donker in de kamer en ik zie niets.

Show

Het is donker in de kamer en ik zie niets. Show

Donker

Show

Donker Show

 Bitter: Bitter (Nederlands)

De koffie is bitter en niet zoet.

Show

De koffie is bitter en niet zoet. Show

Bitter

Show

Bitter Show

 Zacht: Zacht (Nederlands)

De muis voelt zacht aan in mijn hand.

Show

De muis voelt zacht aan in mijn hand. Show

Zacht

Show

Zacht Show

 Zoet: Zoet (Nederlands)

De suiker is zoet en zacht op de tong.

Show

De suiker is zoet en zacht op de tong. Show

Zoet

Show

Zoet Show

 Zout: Zout (Nederlands)

Het voedsel is zout, ik proef het goed.

Show

Het voedsel is zout, ik proef het goed. Show

Zout

Show

Zout Show

 Helder: Helder (Nederlands)

Het water is helder en blauw.

Show

Het water is helder en blauw. Show

Helder

Show

Helder Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Beschrijf het tegenovergestelde in de afbeeldingen met vergelijkingen (meer dan, evenveel als, minder dan). (Beschrijf de tegenstelling in de afbeeldingen met vergelijkingen (meer dan, zo ... als, minder dan).)
  2. Vraag aan de persoon die naast je zit of ze de voorkeur geven aan zoet of zout eten, zoete of bittere drankjes,... (Vraag aan de persoon die naast je zit of ze de voorkeur geven aan zoet of zout eten, zoete of bittere dranken,...)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Koffie is bitterder dan thee.

Koffie is bitterder dan thee.

Een appel is harder dan een banaan.

Een appel is harder dan een banaan.

Bloemen ruiken beter dan sokken.

Bloemen ruiken beter dan sokken.

Zout voedsel smaakt net zo goed als zoet voedsel.

Zout voedsel smaakt net zo goed als zoet voedsel.

Heb je liever de geur van koffie of thee?

Heb je liever de geur van koffie of thee?

Ik geef de voorkeur aan de bittere geur van koffie.

Ik geef de voorkeur aan de bittere geur van koffie.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
zoet liedje. | het geluid | van een | Ik hoor
Ik hoor het geluid van een zoet liedje.
(Ik hoor het geluid van een zoet liedje.)
2.
water | is | blauw. | Het | helder | en
Het water is helder en blauw.
(Het water is helder en blauw.)
3.
het hoor. | als ik | is hard | Het geluid
Het geluid is hard als ik het hoor.
(Het geluid is hard als ik het hoor.)
4.
is zout, | ik proef | het goed. | Het voedsel
Het voedsel is zout, ik proef het goed.
(Het voedsel is zout, ik proef het goed.)
5.
het | boek. | Hij | ziet | rode
Hij ziet het rode boek.
(Hij ziet het rode boek.)
6.
intens. | maken de | De zuren | saus heel
De zuren maken de saus heel intens.
(De zuren maken de saus heel intens.)
7.
lekker. | is zuur, | het niet | De melk | ik vind
De melk is zuur, ik vind het niet lekker.
(De melk is zuur, ik vind het niet lekker.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Helder


Helder

2

Bitter


Bitter

3

Zien


Zien

4

Horen


Horen

5

De stilte


De stilte

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

ruikt, ruiken, ruik, hoort, zien, zie, horen

1.
Ik ... een helder licht.
(Ik zie een helder licht.)
2.
Zij ... de blauwe zee.
(Zij zien de blauwe zee.)
3.
Wij ... vogels in de tuin.
(Wij horen vogels in de tuin.)
4.
Wij ... de donkere wolken.
(Wij zien de donkere wolken.)
5.
Jullie ... de frisse ochtendlucht.
(Jullie ruiken de frisse ochtendlucht.)
6.
Jij ... de muziek in de winkel.
(Jij hoort de muziek in de winkel.)
7.
Hij ... de geur van koffie.
(Hij ruikt de geur van koffie.)
8.
Ik ... de bloemen in de tuin.
(Ik ruik de bloemen in de tuin.)

Oefening 5: Trappen van vergelijking

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Trappen van vergelijking

Toon vertaling Toon antwoorden

zachter, liefste, zuurste, zoetst, luider, beter, minst, zouter

1. Zout:
De soep is ... geworden nadat ik zout heb toegevoegd.
(De soep is zouter geworden nadat ik zout heb toegevoegd.)
2. Zacht:
Mijn kussen is ... dan dat van jou.
(Mijn kussen is zachter dan dat van jou.)
3. Zuur:
De citroen is het ... fruit.
(De citroen is het zuurste fruit.)
4. Graag:
Ik eet het ... zoete snoepjes.
(Ik eet het liefste zoete snoepjes.)
5. Luid:
Kan je wat ... spreken? Ik hoor je niet goed.
(Kan je wat luider spreken? Ik hoor je niet goed.)
6. Weinig:
In het donker kan ik het ... zien.
(In het donker kan ik het minst zien.)
7. Goed:
Verse bloemen ruiken ... dan oude bloemen.
(Verse bloemen ruiken beter dan oude bloemen.)
8. Zoet:
Dit snoepje is het ....
(Dit snoepje is het zoetst.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Zien zien

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik zie ik zie
jij ziet jij ziet
hij/zij/het ziet hij/zij/het ziet
wij zien wij zien
jullie zien jullie zien
zij zien zij zien

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Ruiken ruiken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik ruik ik ruik
jij ruikt jij ruikt
hij/zij/het ruikt hij/zij/het ruikt
wij ruiken wij ruiken
jullie ruiken jullie ruiken
zij ruiken zij ruiken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Horen horen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik hoor ik hoor
jij hoort jij hoort
hij/zij/het hoort hij/zij/het hoort
wij horen wij horen
jullie horen jullie horen
zij horen zij horen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏