Woordenschat (14) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Gespreksoefening
Instructie:
- Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze. (Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze.)
- Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, ... ? (Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, .... ?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Deze auto is klein en oud. Deze auto is klein en oud. |
Die auto is groter en nieuwer. Die auto is groter en nieuwer. |
De jongens dragen bredere broeken. De jongens dragen bredere broeken. |
Welke auto heb je liever? Welke auto heb je liever? |
Ik geef de voorkeur aan een kleinere maar modernere auto. Ik geef de voorkeur aan een kleinere maar modernere auto. |
Ik geef de voorkeur aan oude auto's. Ik geef de voorkeur aan oude auto's. |
De straat is erg smal. De straat is erg smal. |
... |
Oefening 2: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Zetten
Zetten
2
De rechthoek
De rechthoek
3
De lijn
De lijn
4
De driehoek
De driehoek
5
Laag
Laag
Oefening 4: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
zet, zetten
Oefening 5: Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Toon vertaling Toon antwoordenDie, Deze, Dat
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.27.1 Grammatica
Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Zetten zetten Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
ik zet | ik zet |
jij zet | jij zet |
hij/zij/het zet | hij/zij/het zet |
wij zetten | wij zetten |
jullie zetten | jullie zetten |
zij zetten | zij zetten |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.