10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Aanwijzende Voornaamwoorden

Aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands wijzen specifieke personen, dieren of dingen aan en geven hun locatie of afstand aan.

Grammatica: Aanwijzende Voornaamwoorden

A1 Nederlands Aanwijzende voornaamwoorden

Niveau: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Objecten en mensen beschrijven)

Les 27: Vormen en figuren (Vormen en figuren)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. Gebruik 'deze' en 'dit' voor zaken dichtbij, en 'die' en 'dat' voor zaken verder weg.
  2. Het aanwijzend voornaamwoord komt overeen met het geslacht en artikel van het woord.
AfstandEnkelvoudArtikel MeervoudArtikel Verkleinwoord 
DichtbijdezedeDeze auto is van mij. (Deze auto is van mij.)dezedeDeze auto's zijn nieuw. (Deze auto's zijn nieuw.)ditDit autootje is leuk. (Dit autootje is leuk.)
DichtbijdithetDit boek is interessant. (Dit boek is interessant.)dezedeDeze boeken zijn interessant. (Deze boeken zijn interessant.)ditDit boekje is dun. (Dit boekje is dun.)
VerafdiedeDie auto daar is van mijn buurman. (Die auto daar is van mijn buurman.)diedeDie auto's daar zijn oud. (Die auto's daar zijn oud.)datDat autootje daar is kapot. (Dat autootje daar is kapot.)
VerafdathetDat huis aan het einde van de straat is nieuw. (Dat huis aan het einde van de straat is nieuw.)diedeDie huizen zijn oud. (Die huizen zijn oud.)datDat huisje daar is gezellig. (Dat huisje daar is gezellig.)

Uitzonderingen!

  1. Verkleinwoorden hebben altijd het artikel "het" en gebruiken dus altijd dit of dat.
  2. Meervouden hebben altijd het artikel "de" en gebruiken dus altijd deze of die.

Oefening 1: Aanwijzende Voornaamwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Dat, Dit, Die, Deze

1.
... man daar is vriendelijk.
(Die man daar is vriendelijk.)
2.
... huis is hoog.
(Dat huis is hoog.)
3.
... meisje daar is lief.
(Dat meisje daar is lief.)
4.
... tafels zijn breed.
(Deze tafels zijn breed.)
5.
... kindje daar is blij.
(Dat kindje daar is blij.)
6.
... auto is blauw.
(Deze auto is blauw.)
7.
... boek is saai.
(Dit boek is saai.)
8.
... stoelen zijn wit.
(Deze stoelen zijn wit.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Die


Die

2

Deze


Deze

3

Dit


Dit

4

Dat


Dat