Rijden (rijden) - Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs (Onvoltooid verleden tijd , aantonende wijs)

 Rijden (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Rijden - Vervoeging van Rijden in het Nederlands: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooide tijd, aantonende wijs (Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs).

Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs (Onvoltooid verleden tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Rijden (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Transport (Transport)

Vervoeging van rijden in onvoltooid verleden tijd (ovt)

Nederlands Nederlands
(ik) reed (ik) reed
(jij) reed/reedde (jij) reed/reedde
(hij/zij/het) reed (hij/zij/het) reed
(wij) reden (wij) reden
(jullie) reden (jullie) reden
(zij) reden (zij) reden

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik reed gisteren met de elektrische auto naar huis. Ik reed gisteren met de elektrische auto naar huis.
Jij reed vaak in de groene zone om duurzaam te zijn. Jij reed vaak in de groene zone om duurzaam te zijn.
Hij reed met de trein naar zijn favoriete stad. Hij reed met de trein naar zijn favoriete stad.
Wij reden samen door het milieu vriendelijke gebied. Wij reden samen door het milieu vriendelijke gebied.
Jullie reden de korte rit met het openbaar vervoer. Jullie reden de korte rit met het openbaar vervoer.
Zij reden als fietser door de stad voor het milieu. Zij reden als fietser door de stad voor het milieu.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

reden, reed

1.
Ik ... gisteren met de elektrische auto naar huis.
(Ik reed gisteren met de elektrische auto naar huis.)
2.
Jij ... vaak in de groene zone om duurzaam te zijn.
(Jij reed vaak in de groene zone om duurzaam te zijn.)
3.
Hij ... met de trein naar zijn favoriete stad.
(Hij reed met de trein naar zijn favoriete stad.)
4.
Jullie ... de korte rit met het openbaar vervoer.
(Jullie reden de korte rit met het openbaar vervoer.)
5.
Wij ... samen door het milieu vriendelijke gebied.
(Wij reden samen door het milieu vriendelijke gebied.)
6.
Zij ... als fietser door de stad voor het milieu.
(Zij reden als fietser door de stad voor het milieu.)