Spelen (spelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van spelen (spelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitief |
Voltooid deelwoord |
Spelen (Spelen) |
Gespeeld (Gespeeld) |
Werkwoordsvormen
Aantonende wijs |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) speel |
(ik) speel |
(jij) speelt/spel |
(jij) speelt/spel |
(hij/zij/het) speelt |
(hij/zij/het) speelt |
(wij) spelen |
(wij) spelen |
(jullie) spelen |
(jullie) spelen |
(zij) spelen |
(zij) spelen |
|
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) speelde |
(ik) speelde |
(jij) speelde |
(jij) speelde |
(hij/zij/het) speelde |
(hij/zij/het) speelde |
(wij) speelden |
(wij) speelden |
(jullie) speelden |
(jullie) speelden |
(zij) speelden |
(zij) speelden |
|
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gespeeld |
(ik) heb gespeeld |
(jij) hebt/ hebt gespeeld |
(jij) hebt/ hebt gespeeld |
(hij/zij/het) heeft gespeeld |
(hij/zij/het) heeft gespeeld |
(wij) hebben gespeeld |
(wij) hebben gespeeld |
(jullie) hebben gespeeld |
(jullie) hebben gespeeld |
(zij) hebben gespeeld |
(zij) hebben gespeeld |
|
Voltooid verleden tijd (VVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gespeeld |
(ik) heb gespeeld |
(jij) hebt/heb gespeeld |
(jij) hebt/heb gespeeld |
(hij/zij/het) heeft gespeeld |
(hij/zij/het) heeft gespeeld |
(wij) hebben gespeeld |
(wij) hebben gespeeld |
(jullie) hebben gespeeld |
(jullie) hebben gespeeld |
(zij) hebben gespeeld |
(zij) hebben gespeeld |
|
Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal spelen |
(ik) zal spelen |
(jij) zult/spelt/spelen |
(jij) zult/spelt/spelen |
(hij/zij/het) zal spelen |
(hij/zij/het) zal spelen |
(wij) zullen spelen |
(wij) zullen spelen |
(jullie) zullen spelen |
(jullie) zullen spelen |
(zij) zullen spelen |
(zij) zullen spelen |
|
Voltooid toekomende tijd (VTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal gespeeld hebben |
(ik) zal gespeeld hebben |
(jij) zult/zal gespeeld hebben |
(jij) zult/zal gespeeld hebben |
(hij/zij/het) zal gespeeld hebben |
(hij/zij/het) zal gespeeld hebben |
(wij) zullen gespeeld hebben |
(wij) zullen gespeeld hebben |
(jullie) zullen gespeeld hebben |
(jullie) zullen gespeeld hebben |
(zij) zullen gespeeld hebben |
(zij) zullen gespeeld hebben |
|
Conditionele wijs |
Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou spelen |
(ik) zou spelen |
(jij) zou spelen |
(jij) zou spelen |
(hij/zij/het) zou spelen |
(hij/zij/het) zou spelen |
(wij) zouden spelen |
(wij) zouden spelen |
(jullie) zouden spelen |
(jullie) zouden spelen |
(zij) zouden spelen |
(zij) zouden spelen |
|
Conditionele Verleden Tijd (CVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou gespeeld hebben |
(ik) zou gespeeld hebben |
(jij) zou gespeeld hebben |
(jij) zou gespeeld hebben |
(hij/zij/het) zou gespeeld hebben |
(hij/zij/het) zou gespeeld hebben |
(wij) zouden gespeeld hebben |
(wij) zouden gespeeld hebben |
(jullie) zouden gespeeld hebben |
(jullie) zouden gespeeld hebben |
(zij) zouden gespeeld hebben |
(zij) zouden gespeeld hebben |
|
Imperatief (gebiedende wijs) |
Gebiedende wijs
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
Speel! |
Speel! |
|