Woordenschat (13)

 Lopen (lopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik loop naar de supermarkt.

Show

Ik loop naar de supermarkt. Show

Lopen

Show

Lopen Show

 Fietsen (fietsen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij fietsen naar het kantoor.

Show

Zij fietsen naar het kantoor. Show

Fietsen

Show

Fietsen Show

 Spelen (spelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hij speelt basketbal met vrienden.

Show

Hij speelt basketbal met vrienden. Show

Spelen

Show

Spelen Show

 De sport: De sport (Nederlands)

Ze houdt altijd van de sport.

Show

Ze houdt altijd van de sport. Show

De sport

Show

De sport Show

 Sporten (sporten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik sport in de sportschool.

Show

Ik sport in de sportschool. Show

Sporten

Show

Sporten Show

 Turnen (turnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hij turnt vaak in de zomer.

Show

Hij turnt vaak in de zomer. Show

Turnen

Show

Turnen Show

 Boksen (boksen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij boksen in de sportschool.

Show

Wij boksen in de sportschool. Show

Boksen

Show

Boksen Show

 Het voetbal: Het voetbal (Nederlands)

Hij speelt soms voetbal met vrienden.

Show

Hij speelt soms voetbal met vrienden. Show

Het voetbal

Show

Het voetbal Show

 Het basketbal: Het basketbal (Nederlands)

Ik speel vaak het basketbal na schooltijd.

Show

Ik speel vaak het basketbal na schooltijd. Show

Het basketbal

Show

Het basketbal Show

 Het tennis: Het tennis (Nederlands)

Ik speel soms tennis op zaterdag.

Show

Ik speel soms tennis op zaterdag. Show

Het tennis

Show

Het tennis Show

 De wedstrijd: De wedstrijd (Nederlands)

De wedstrijd begint altijd om zeven uur.

Show

De wedstrijd begint altijd om zeven uur. Show

De wedstrijd

Show

De wedstrijd Show

 Zwemmen (zwemmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij zwemmen graag als sport.

Show

Zij zwemmen graag als sport. Show

Zwemmen

Show

Zwemmen Show

 Bewegen (bewegen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hij beweegt het bureau naar de woonkamer.

Show

Hij beweegt het bureau naar de woonkamer. Show

Bewegen

Show

Bewegen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem de sport en zeg of je deze in een team (of paar) doet of alleen. (Noem de sport en zeg of je het in teamverband (of als duo) of alleen doet.)
  2. Doe je aan sport? Hoe vaak? (Doe je aan sport? Hoe vaak?)
  3. Hou je van sport kijken? (Hou je van sport kijken?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Volleybal is een teamsport.

Volleybal is een teamsport.

Zwemmen is een individuele sport.

Zwemmen is een individuele sport.

Als sport doe ik aan boksen.

Als sport doe ik aan boksen.

Ik speel graag tennis. Ik speel elke woensdag en zaterdag tennis.

Ik speel graag tennis. Ik speel elke woensdag en zaterdag tennis.

Ik kijk niet graag naar sport. Ik word er moe van.

Ik kijk niet graag naar sport. Ik word er moe van.

Ik kijk graag naar basketbalwedstrijden.

Ik kijk graag naar basketbalwedstrijden.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
raam. | de plant | naar het | Zij bewegen
Zij bewegen de plant naar het raam.
(Zij bewegen de plant naar het raam.)
2.
daarna gespeeld. | het gerecht | besteld en | Wij hebben
Wij hebben het gerecht besteld en daarna gespeeld.
(Wij hebben het gerecht besteld en daarna gespeeld.)
3.
woensdag. | Jij | turnt | elke
Jij turnt elke woensdag.
(Jij turnt elke woensdag.)
4.
de | houdt | sport. | van | altijd | Ze
Ze houdt altijd van de sport.
(Ze houdt altijd van de sport.)
5.
schooltijd. | Wij | altijd | voetballen | na
Wij voetballen altijd na schooltijd.
(Wij voetballen altijd na schooltijd.)
6.
oceaan | Zij | de | gezwommen. | in | hebben
Zij hebben in de oceaan gezwommen.
(Zij hebben in de oceaan gezwommen.)
7.
uur. | om zeven | De wedstrijd | begint altijd
De wedstrijd begint altijd om zeven uur.
(De wedstrijd begint altijd om zeven uur.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Zwemmen


Zwemmen

2

De wedstrijd


De wedstrijd

3

Boksen


Boksen

4

Het voetbal


Het voetbal

5

Lopen


Lopen

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

spelen, hebt, zwemt, heb, zwemmen

1.
Ik ... gisteren gevoetbald.
(Ik heb gisteren gevoetbald.)
2.
Zij ... iedere ochtend.
(Zij zwemt iedere ochtend.)
3.
Zij ... graag als sport.
(Zij zwemmen graag als sport.)
4.
Jij ... snel in het zwembad.
(Jij zwemt snel in het zwembad.)
5.
Jullie ... graag in de sportschool.
(Jullie spelen graag in de sportschool.)
6.
Jullie ... samen in het meer.
(Jullie zwemmen samen in het meer.)
7.
Zij ... samen in het team.
(Zij spelen samen in het team.)
8.
Jij ... goed getennist.
(Jij hebt goed getennist.)

Oefening 5: Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)

Toon vertaling Toon antwoorden

vaak, soms, nooit, Telkens, af en toe, altijd

1.
Ik sport ... in de sportschool.
(Ik sport vaak in de sportschool.)
2.
Als ik tijd heb, sport ik ... in de middag.
(Als ik tijd heb, sport ik soms in de middag.)
3.
Ik fiets ... naar het werk, want ik heb geen auto.
(Ik fiets altijd naar het werk, want ik heb geen auto.)
4.
Hij speelt ... tennis met vrienden.
(Hij speelt af en toe tennis met vrienden.)
5.
Je bent een beetje lui, want jij doet ... aan sport.
(Je bent een beetje lui, want jij doet nooit aan sport.)
6.
Ik houd niet zo van sport, daarom doe ik het ....
(Ik houd niet zo van sport, daarom doe ik het nooit.)
7.
... als ik een wedstrijd heb, bereid ik me goed voor.
(Telkens als ik een wedstrijd heb, bereid ik me goed voor.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.40.1 Grammatica

Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)

Bijwoorden van frequentie (soms, vaak, nooit, ...)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Zwemmen zwemmen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik zwem ik zwem
jij zwemt jij zwemt
hij/zij/het zwemt hij/zij/het zwemt
wij zwemmen wij zwemmen
jullie zwemmen jullie zwemmen
zij zwemmen zij zwemmen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Sporten sporten

Voltooid verleden tijd (VVT)

Nederlands Nederlands
ik heb gesport ik heb gesport
jij hebt gesport jij hebt gesport
hij/zij/het heeft gesport hij/zij/het heeft gesport
wij hebben gesport wij hebben gesport
jullie hebben gesport jullie hebben gesport
zij hebben gesport zij hebben gesport

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Spelen spelen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik speel ik speel
jij speelt/speel jij speelt/speel
hij/zij/het speelt hij/zij/het speelt
wij spelen wij spelen
jullie spelen jullie spelen
zij spelen zij spelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏