10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Trainen (trainen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van trainen (trainen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Trainen (trainen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 4: Levensstijl (Levensstijl)

Les 28: Oefening en levensstijl (Oefening en levensstijl)

Infinitief Voltooid deelwoord
Trainen (Trainen) Getraind (Getraind)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) train (ik) train
(jij) traint/train (jij) traint/train
(hij/zij/het) traint (hij/zij/het) traint
(wij) trainen (wij) trainen
(jullie) trainen (jullie) trainen
(zij) trainen (zij) trainen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) trainde (ik) trainde
(jij) trainde/traind(e) (jij) trainde/traind(e)
(hij/zij/het) trainde (hij/zij/het) trainde
(wij) trainden (wij) trainden
(jullie) trainden (jullie) trainden
(zij) trainden (zij) trainden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb getraind (ik) heb getraind
(jij) hebt getraind/hebt getraind? (jij) hebt getraind/hebt getraind?
(hij/zij/het) heeft getraind (hij/zij/het) heeft getraind
(wij) hebben getraind (wij) hebben getraind
(jullie) hebben getraind (jullie) hebben getraind
(zij) hebben getraind (zij) hebben getraind

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) heb getraind/heeft getraind (ik) heb getraind/heeft getraind
(jij) hebt getraind/heeft getraind (jij) hebt getraind/heeft getraind
(hij/zij/het) heeft getraind (hij/zij/het) heeft getraind
(wij) hebben getraind (wij) hebben getraind
(jullie) hebben getraind (jullie) hebben getraind
(zij) hebben getraind (zij) hebben getraind

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal trainen (ik) zal trainen
(jij) zal trainen / zult trainen (jij) zal trainen / zult trainen
(hij/zij/het) zal trainen (hij/zij/het) zal trainen
(wij) zullen trainen (wij) zullen trainen
(jullie) zullen trainen (jullie) zullen trainen
(zij) zullen trainen (zij) zullen trainen

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal getraind hebben (ik) zal getraind hebben
(jij) zal getraind hebben / zul getraind hebben (jij) zal getraind hebben / zul getraind hebben
(hij/zij/het) zal getraind hebben (hij/zij/het) zal getraind hebben
(wij) zullen getraind hebben (wij) zullen getraind hebben
(jullie) zullen getraind hebben (jullie) zullen getraind hebben
(zij) zullen getraind hebben (zij) zullen getraind hebben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou trainen (ik) zou trainen
(jij) zou trainen (jij) zou trainen
(hij/zij/het) zou trainen (hij/zij/het) zou trainen
(wij) zouden trainen (wij) zouden trainen
(jullie) zouden trainen (jullie) zouden trainen
(zij) zouden trainen (zij) zouden trainen

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
ik zou getraind hebben ik zou getraind hebben
jij zou getraind hebben / zou getraind hebben jij zou getraind hebben / zou getraind hebben
(hij/zij/het) hij zou getraind hebben / zij zou getraind hebben / het zou getraind hebben (hij/zij/het) hij zou getraind hebben / zij zou getraind hebben / het zou getraind hebben
wij zouden getraind hebben wij zouden getraind hebben
jullie zouden getraind hebben jullie zouden getraind hebben
zij zouden getraind hebben zij zouden getraind hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Train! Train!