Verhuren (verhuren) - Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Verhuren (verhuren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Verhuren - Vervoeging van Verhuren in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooide tijd, aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs).

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Verhuren (verhuren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Transport huren (Transport huren)

Vervoeging van verhuren in de Voltooid Tegenwoordige Tijd (VTT)

Nederlands Nederlands
(ik) heb verhuurd (ik) heb verhuurd
(jij) hebt verhuurd/hebt verhuurd (jij) hebt verhuurd/hebt verhuurd
(hij/zij/het) heeft verhuurd (hij/zij/het) heeft verhuurd
(wij) hebben verhuurd (wij) hebben verhuurd
(jullie) hebben verhuurd (jullie) hebben verhuurd
(zij) hebben verhuurd (zij) hebben verhuurd

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik heb mijn fiets verhuurd deze week. Ik heb mijn fiets verhuurd deze week.
Jij hebt een auto verhuurd voor het weekend. Jij hebt een auto verhuurd voor het weekend.
Zij heeft haar scooter verhuurd via de app. Zij heeft haar scooter verhuurd via de app.
Wij hebben onze auto verhuurd op de luchthaven. Wij hebben onze auto verhuurd op de luchthaven.
Jullie hebben het formulier verhuurd ingevuld vandaag. Jullie hebben het formulier verhuurd ingevuld vandaag.
Zij hebben de waarborg verhuurd betaald bij het ophalen. Zij hebben de waarborg verhuurd betaald bij het ophalen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

heeft, verhuurd, heb, hebt, hebben

1.
Wij ... onze auto ... op de luchthaven.
(Wij hebben onze auto verhuurd op de luchthaven.)
2.
Jij ... een auto ... voor het weekend.
(Jij hebt een auto verhuurd voor het weekend.)
3.
Zij ... haar scooter ... via de app.
(Zij heeft haar scooter verhuurd via de app.)
4.
Ik ... mijn fiets ... deze week.
(Ik heb mijn fiets verhuurd deze week.)
5.
Jullie ... het formulier ... ingevuld vandaag.
(Jullie hebben het formulier verhuurd ingevuld vandaag.)
6.
Zij ... de waarborg ... betaald bij het ophalen.
(Zij hebben de waarborg verhuurd betaald bij het ophalen.)