10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Wandelen (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van wandelen (wandelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Wandelen (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: Thuis (Thuis)

Les 37: Jouw huisdieren (Jouw huisdieren)

Infinitief Voltooid deelwoord
Wandelen (Wandelen) Gewandeld (Gewandeld)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
ik wandel ik wandel
jij wandelt jij wandelt
hij/zij/het wandelt hij/zij/het wandelt
wij wandelen wij wandelen
jullie wandelen jullie wandelen
zij wandelen zij wandelen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
ik wandelde ik wandelde
jij wandelde jij wandelde
hij/zij/het wandelde hij/zij/het wandelde
wij wandelden wij wandelden
jullie wandelden jullie wandelden
zij wandelden zij wandelden

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
ik heb gewandeld ik heb gewandeld
jij hebt/gewandeld jij hebt/gewandeld
hij/zij/het heeft gewandeld hij/zij/het heeft gewandeld
wij hebben gewandeld wij hebben gewandeld
jullie hebben gewandeld jullie hebben gewandeld
zij hebben gewandeld zij hebben gewandeld

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
ik heb gewandeld ik heb gewandeld
jij hebt gewandeld jij hebt gewandeld
hij/zij/het heeft gewandeld hij/zij/het heeft gewandeld
wij hebben gewandeld wij hebben gewandeld
jullie hebben gewandeld jullie hebben gewandeld
zij hebben gewandeld zij hebben gewandeld

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
ik zal gewandeld hebben ik zal gewandeld hebben
jij zult gewandeld hebben jij zult gewandeld hebben
hij/zij/het zal gewandeld hebben hij/zij/het zal gewandeld hebben
wij zullen gewandeld hebben wij zullen gewandeld hebben
jullie zullen gewandeld hebben jullie zullen gewandeld hebben
zij zullen gewandeld hebben zij zullen gewandeld hebben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
ik zal gewandeld hebben ik zal gewandeld hebben
jij zult/zal gewandeld hebben jij zult/zal gewandeld hebben
hij/zij/het zal gewandeld hebben hij/zij/het zal gewandeld hebben
wij zullen gewandeld hebben wij zullen gewandeld hebben
jullie zullen gewandeld hebben jullie zullen gewandeld hebben
zij zullen gewandeld hebben zij zullen gewandeld hebben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
ik zou wandelen ik zou wandelen
jij zou wandelen jij zou wandelen
hij/zij/het zou wandelen hij/zij/het zou wandelen
wij zouden wandelen wij zouden wandelen
jullie zouden wandelen jullie zouden wandelen
zij zouden wandelen zij zouden wandelen

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
ik zou gewandeld hebben ik zou gewandeld hebben
jij zou gewandeld hebben jij zou gewandeld hebben
hij/zij/het zou gewandeld hebben hij/zij/het zou gewandeld hebben
wij zouden gewandeld hebben wij zouden gewandeld hebben
jullie zouden gewandeld hebben jullie zouden gewandeld hebben
zij zouden gewandeld hebben zij zouden gewandeld hebben
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Wandel! Wandel!