A1.37: Jouw huisdieren

Jullie huisdieren

Woordenschat (14)

 De kat: De kat (Nederlands)

De kat

Show

De kat Show

 De hond: De hond (Nederlands)

De hond

Show

De hond Show

 Langzaam: Langzaam (Nederlands)

Langzaam

Show

Langzaam Show

 De schildpad: De schildpad (Nederlands)

De schildpad

Show

De schildpad Show

 Snel: Snel (Nederlands)

Snel

Show

Snel Show

 De vogel: De vogel (Nederlands)

De vogel

Show

De vogel Show

 Het konijn: Het konijn (Nederlands)

Het konijn

Show

Het konijn Show

 De muis: De muis (Nederlands)

De muis

Show

De muis Show

 Aaien (aaien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aaien

Show

Aaien Show

 Zorgen voor (zorgen voor) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zorgen voor

Show

Zorgen voor Show

 Wandelen (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wandelen

Show

Wandelen Show

 Zitten (zitten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zitten

Show

Zitten Show

 Blijven (blijven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Blijven

Show

Blijven Show

 Springen (springen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Springen

Show

Springen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem elk huisdier op de foto. (Noem elk huisdier op de foto.)
  2. Vraag de anderen of ze een huisdier hebben. (Vraag de anderen of ze een huisdier hebben.)
  3. Beschrijf de dagelijkse verzorging van je huisdier. (Beschrijf de dagelijkse verzorging van uw huisdier.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Ik zie een hond en een kat.

De hond rent.

Deze hond zit.

Welke huisdieren heb je?

Hoe vaak voer je je kat?

Elke ochtend ga ik wandelen met mijn hond.

Ik borstel elke dag het haar van mijn konijn.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Langzaam


Langzaam

2

Het konijn


Het konijn

3

De schildpad


De schildpad

4

De muis


De muis

5

Wandelen


Wandelen

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
elke dag | wordt. | Ik aai | omdat hij | mijn konijn | snel blij
Ik aai mijn konijn elke dag omdat hij snel blij wordt.
2.
het wandelen. | tegen hem | De hond | als ik | blijft zitten | praat tijdens
De hond blijft zitten als ik tegen hem praat tijdens het wandelen.
3.
maar ik zorg | dat niet doet. | graag op tafel, | Mijn kat springt | ervoor dat ze
Mijn kat springt graag op tafel, maar ik zorg ervoor dat ze dat niet doet.
4.
kooi en | eet graag | zit rustig | speciaal voer. | De vogel | in zijn
De vogel zit rustig in zijn kooi en eet graag speciaal voer.
5.
mij helpen | met zorgen | voor de | Kun jij | de tuin? | schildpad in
Kun jij mij helpen met zorgen voor de schildpad in de tuin?
6.
nieuwsgierig in | ons huis. | maar hij | is erg | De muis | loopt langzaam,
De muis loopt langzaam, maar hij is erg nieuwsgierig in ons huis.

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Mijn kat ligt graag in de zon te slapen.
De hond gaat elke ochtend met mij een stuk wandelen.
Ik zorg goed voor het konijn in ons huis.
De schildpad loopt heel langzaam over de grond.

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden naar de juiste groep: huisdieren of wat je met huisdieren doet.

Huisdieren

Wat je met huisdieren doet

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.37.1 Grammatica

Uitspraak van 'ij' en 'ei'

Uitspraak van 'ij' en 'ei'


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Wandelen wandelen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) wandel (ik) wandel
(jij) wandelt (jij) wandelt
(hij/zij/het) wandelt (hij/zij/het) wandelt
(wij) wandelen (wij) wandelen
(jullie) wandelen (jullie) wandelen
(zij) wandelen (zij) wandelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Blijven blijven

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) blijf (ik) blijf
(jij) blijf/blijft (jij) blijf/blijft
(hij/zij/het) blijft (hij/zij/het) blijft
(wij) blijven (wij) blijven
(jullie) blijven (jullie) blijven
(zij) blijven (zij) blijven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Springen springen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) spring (ik) spring
(jij) springt/spring (jij) springt/spring
(hij/zij/het) springt (hij/zij/het) springt
(wij) springen (wij) springen
(jullie) springen (jullie) springen
(zij) springen (zij) springen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏