Gesprek
1. | Klant: | Kunt u mij helpen? | (Kunt u mij helpen?) Show |
2. | Winkelassistente: | Jazeker, wat heeft u nodig? | (Jazeker, wat heeft u nodig?) Show |
3. | Klant: | Ik zoek tomaten, komkommers en uien? | (Ik zoek tomaten, komkommers en uien?) Show |
4. | Winkelassistente: | De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika’s. Nog iets meer? | (De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika’s. Nog iets meer?) Show |
5. | Klant: | Ik heb ook fruit nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels? | (Ik heb ook fruit nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels?) Show |
6. | Winkelassistente: | Die zijn helaas uitverkocht, maar ze komen morgen binnen. We hebben wel peren. | (Die zijn helaas uitverkocht, maar ze komen morgen binnen. We hebben wel peren.) Show |
7. | Klant: | Wat jammer. Waar kan ik het vlees vinden? | (Wat jammer. Waar kan ik het vlees vinden?) Show |
8. | Winkelassistente: | Het vlees is in de koeling, naast de dranken en de zuivel. Het vlees is vandaag in de aanbieding. | (Het vlees is in de koeling, naast de dranken en de zuivel. Het vlees is vandaag in de aanbieding.) Show |
9. | Klant: | Oke, en ik wil ook nog koekjes kopen. Waar staan die? | (Oke, en ik wil ook nog koekjes kopen. Waar staan die?) Show |
10. | Winkelassistente: | De koekjes staan bij de snacks, naast de chocolade en snoepen. | (De koekjes staan bij de snacks, naast de chocolade en snoepen.) Show |
11. | Klant: | Die neem ik! Maar mijn winkelkarretje is bijna vol! Hebben jullie zakken? | (Die neem ik! Maar mijn winkelkarretje is bijna vol! Hebben jullie zakken?) Show |
12. | Winkelassistente: | Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de uitgang. | (Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de uitgang.) Show |
13. | Klant: | Nog 1 vraag! Kan ik contant betalen of alleen pinnen? | (Nog 1 vraag! Kan ik contant betalen of alleen pinnen?) Show |
14. | Winkelassistente: | Beide zijn mogelijk. Zolang je maar je bonnetje betaalt! | (Beide zijn mogelijk. Zolang je maar je bonnetje betaalt!) Show |
Oefening 1: Discussievragen
Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.
- Waar liggen de tomaten en komkommers in de winkel?
- Wat zegt de winkelassistente over de sinaasappels?
- Winkel jij vaak met een boodschappenlijst of koop je waar je zin in hebt?
- Wat staat er deze week op jouw boodschappenlijst?
Waar liggen de tomaten en komkommers in de winkel?
Wat zegt de winkelassistente over de sinaasappels?
Winkel jij vaak met een boodschappenlijst of koop je waar je zin in hebt?
Wat staat er deze week op jouw boodschappenlijst?
Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af
Instructie: Vul het juiste woord in.
fruit, tomaten, uitgang, groente, chocolade
1.
De koekjes staan bij de snacks, naast de ... en snoepen.
(De koekjes staan bij de snacks, naast de chocolade en snoepen.)
2.
Ik heb ook ... nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels?
(Ik heb ook fruit nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels?)
3.
De tomaten en komkommers liggen bij de ..., naast de paprika’s. Nog iets meer?
(De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika’s. Nog iets meer?)
4.
Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de ....
(Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de uitgang.)
5.
Ik zoek ..., komkommers en uien?
(Ik zoek tomaten, komkommers en uien?)
Oefening 3: Orden de tekst
Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.
13
...
Nog 1 vraag! Kan ik contant betalen of alleen pinnen?
(Nog 1 vraag! Kan ik contant betalen of alleen pinnen?)
10
...
De koekjes staan bij de snacks, naast de chocolade en snoepen.
(De koekjes staan bij de snacks, naast de chocolade en snoepen.)
7
...
Wat jammer. Waar kan ik het vlees vinden?
(Wat jammer. Waar kan ik het vlees vinden?)
5
...
Ik heb ook fruit nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels?
(Ik heb ook fruit nodig. Hebben jullie appels en sinaasappels?)
2
...
Jazeker, wat heeft u nodig?
(Jazeker, wat heeft u nodig?)
12
...
Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de uitgang.
(Ja bij de kassa, helemaal op het einde van de gang, vlak bij de uitgang.)
3
...
Ik zoek tomaten, komkommers en uien?
(Ik zoek tomaten, komkommers en uien?)
14
14
Beide zijn mogelijk. Zolang je maar je bonnetje betaalt!
(Beide zijn mogelijk. Zolang je maar je bonnetje betaalt!)
8
...
Het vlees is in de koeling, naast de dranken en de zuivel. Het vlees is vandaag in de aanbieding.
(Het vlees is in de koeling, naast de dranken en de zuivel. Het vlees is vandaag in de aanbieding.)
9
...
Oke, en ik wil ook nog koekjes kopen. Waar staan die?
(Oke, en ik wil ook nog koekjes kopen. Waar staan die?)
1
1
Kunt u mij helpen?
(Kunt u mij helpen?)
6
...
Die zijn helaas uitverkocht, maar ze komen morgen binnen. We hebben wel peren.
(Die zijn helaas uitverkocht, maar ze komen morgen binnen. We hebben wel peren.)
4
...
De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika’s. Nog iets meer?
(De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika’s. Nog iets meer?)
11
...
Die neem ik! Maar mijn winkelkarretje is bijna vol! Hebben jullie zakken?
(Die neem ik! Maar mijn winkelkarretje is bijna vol! Hebben jullie zakken?)