Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 Aanbieden (aanbieden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij bieden el vino aan.

Show

Wij bieden el vino aan. Show

Aanbieden

Show

Aanbieden Show

 Boodschappen doen (boodschappen doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij doen boodschappen voor het avondeten.

Show

Wij doen boodschappen voor het avondeten. Show

Boodschappen doen

Show

Boodschappen doen Show

 De cassière: De cassière (Nederlands)

Waar is de cassière in de winkel?

Show

Waar is de cassière in de winkel? Show

De cassière

Show

De cassière Show

 Het fruit: Het fruit (Nederlands)

Hoeveel kost het fruit bij de supermarkt?

Show

Hoeveel kost het fruit bij de supermarkt? Show

Het fruit

Show

Het fruit Show

 De groente: De groente (Nederlands)

Hoeveel kost de groente in de winkel?

Show

Hoeveel kost de groente in de winkel? Show

De groente

Show

De groente Show

 De markt: De markt (Nederlands)

Hoeveel kosten de appels op de markt?

Show

Hoeveel kosten de appels op de markt? Show

De markt

Show

De markt Show

 Koekjes: Koekjes (Nederlands)

Wil jij een koekje kopen in de winkel?

Show

Wil jij een koekje kopen in de winkel? Show

Koekjes

Show

Koekjes Show

 De supermarkt: De supermarkt (Nederlands)

Hij zoekt de supermarkt voor korting.

Show

Hij zoekt de supermarkt voor korting. Show

De supermarkt

Show

De supermarkt Show

 De vis: De vis (Nederlands)

Hoeveel kost de vis in de supermarkt?

Show

Hoeveel kost de vis in de supermarkt? Show

De vis

Show

De vis Show

 Het vlees: Het vlees (Nederlands)

De prijs van het vlees is duur in de winkel.

Show

De prijs van het vlees is duur in de winkel. Show

Het vlees

Show

Het vlees Show

 De yoghurt: De yoghurt (Nederlands)

Ik koop de yoghurt in de supermarkt.

Show

Ik koop de yoghurt in de supermarkt. Show

De yoghurt

Show

De yoghurt Show

 De kassa: De kassa (Nederlands)

Hoeveel kost het bij de kassa?

Show

Hoeveel kost het bij de kassa? Show

De kassa

Show

De kassa Show

 Het winkelkarretje: Het winkelkarretje (Nederlands)

Hij duwt het winkelkarretje in de supermarkt.

Show

Hij duwt het winkelkarretje in de supermarkt. Show

Het winkelkarretje

Show

Het winkelkarretje Show

 Nodig hebben: Nodig hebben (Nederlands)

Ik heb appels en melk nodig uit de supermarkt.

Show

Ik heb appels en melk nodig uit de supermarkt. Show

Nodig hebben

Show

Nodig hebben Show

 Winkelen (winkelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij winkelen samen voor de week.

Show

Wij winkelen samen voor de week. Show

Winkelen

Show

Winkelen Show

 De boodschappenlijst: De boodschappenlijst (Nederlands)

Zet melk op de boodschappenlijst, alsjeblieft.

Show

Zet melk op de boodschappenlijst, alsjeblieft. Show

De boodschappenlijst

Show

De boodschappenlijst Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Welke items wil je kopen van de getoonde afbeeldingen? (Welke items wil je kopen van de getoonde afbeeldingen?)
  2. Waar koop je liever je boodschappen? Op een markt of in een supermarkt? (Waar koop je het liefst je eten? Op een markt of in een supermarkt?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Wat moet je kopen?

Wat moet je kopen?

Ik wil wat fruit kopen.

Ik wil wat fruit kopen.

Ik heb appels en sinaasappels nodig.

Ik heb appels en sinaasappels nodig.

Ik wil wat koekjes kopen.

Ik wil wat koekjes kopen.

Ik moet vlees en vis kopen.

Ik moet vlees en vis kopen.

Ik geef de voorkeur aan het kopen van mijn eten op de markt.

Ik geef de voorkeur aan het kopen van mijn eten op de markt.

Wat staat er op jouw boodschappenlijst?

Wat staat er op jouw boodschappenlijst?

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
supermarkt? | het fruit | bij de | Hoeveel kost
Hoeveel kost het fruit bij de supermarkt?
(Hoeveel kost het fruit bij de supermarkt?)
2.
boodschappenlijsten | liggen | keukentafel. | De | op | de
De boodschappenlijsten liggen op de keukentafel.
(De boodschappenlijsten liggen op de keukentafel.)
3.
aan. | tarta | de | bied | Ik
Ik bied de tarta aan.
(Ik bied de tarta aan.)
4.
de groente | winkel? | Hoeveel kost | in de
Hoeveel kost de groente in de winkel?
(Hoeveel kost de groente in de winkel?)
5.
vlees is | De prijs | de winkel. | van het | duur in
De prijs van het vlees is duur in de winkel.
(De prijs van het vlees is duur in de winkel.)
6.
in de | winkel? | de cassière | Waar is
Waar is de cassière in de winkel?
(Waar is de cassière in de winkel?)
7.
in de | de yoghurt | supermarkt. | Ik koop
Ik koop de yoghurt in de supermarkt.
(Ik koop de yoghurt in de supermarkt.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Het winkelkarretje


Het winkelkarretje

2

De vis


De vis

3

Het vlees


Het vlees

4

Nodig hebben


Nodig hebben

5

De yoghurt


De yoghurt

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

kopen, winkelt, koop, winkel, winkelen

1.
Ik ... fruit op de markt.
(Ik koop fruit op de markt.)
2.
Zij ... yoghurt bij de kassa.
(Zij kopen yoghurt bij de kassa.)
3.
Jullie ... alles wat nodig is.
(Jullie kopen alles wat nodig is.)
4.
Wij ... groenten voor het avondeten.
(Wij kopen groenten voor het avondeten.)
5.
Jij ... elke vrijdag bij de supermarkt.
(Jij winkelt elke vrijdag bij de supermarkt.)
6.
Ik ... graag op de markt.
(Ik winkel graag op de markt.)
7.
Wij ... samen voor de week.
(Wij winkelen samen voor de week.)
8.
Jullie ... bij de supermarkt elke woensdag.
(Jullie winkelen bij de supermarkt elke woensdag.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Kopen kopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik koop ik koop
jij koopt jij koopt
hij/zij/het koopt hij/zij/het koopt
wij kopen wij kopen
jullie kopen jullie kopen
zij kopen zij kopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Winkelen winkelen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik winkel ik winkel
jij winkelt jij winkelt
hij/zij/het winkelt hij/zij/het winkelt
wij winkelen wij winkelen
jullie winkelen jullie winkelen
zij winkelen zij winkelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏