Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een zin of bijzin met een voorafgaand woord of zinsdeel.
  2. Je gebruikt ze om iets te zeggen over personen, dieren of zaken.
  3. Gebruik het juiste betrekkelijk voornaamwoord door te kijken of het om een de-woord of een het-woordgaat, en of het enkelvoud of meervoud is.
 de-woordhet-woord
Enkelvoud (Enkelvoud)

die

De persoon die je daar ziet, is vegetarisch. (De persoon die je daar ziet, is vegetarisch.)

dat

Het dieet dat ik volg, is evenwichtig. (Het dieet dat ik volg, is evenwichtig.)

Meervoud (Meervoud)

die

De snacks die ik kocht, zijn gezond. (De snacks die ik kocht, zijn gezond.)

die

De ingrediënten die je toevoegt, zijn verkeerd. (De ingrediënten die je toevoegt, zijn verkeerd.)

Uitzonderingen!

  1. Wie en wat zijn betrekkelijke voornaamwoorden die zelfstandig gebruikt worden. Bijvoorbeeld: Wie veel sport, is gezond.
  2. Gebruik wat na onbepaalde woorden zoals alles of iets.

Oefening 1: Betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat, wat, wie)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Wie, wat, die, dat

1.
De vegetarische soep ... ik kookte was erg lekker.
(De vegetarische soep die ik kookte was erg lekker.)
2.
Het tussendoortje ... ik at was een banaan.
(Het tussendoortje dat ik at was een banaan.)
3.
Hij eet alles ... hij lekker vindt.
(Hij eet alles wat hij lekker vindt.)
4.
Ze is een persoon ... gezond eten belangrijk vindt.
(Ze is een persoon die gezond eten belangrijk vindt.)
5.
Iets ... gezond is, is meestal ook lekker.
(Iets wat gezond is, is meestal ook lekker.)
6.
De mensen ... sporten, voelen zich fitter.
(De mensen die sporten, voelen zich fitter.)
7.
... gezond leeft, voelt zich vaak beter.
(Wie gezond leeft, voelt zich vaak beter.)
8.
Het frisdrankje ... zij bestelt, is ongezond.
(Het frisdrankje dat zij bestelt, is ongezond.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste zin met het correcte betrekkelijk voornaamwoord om de zinnen correct te verbinden.

1.
'Wat' gebruik je niet na een de-woord zoals 'persoon'.
'Dat' is fout omdat 'persoon' een de-woord is en hier enkelvoud is; het moet 'die' zijn.
2.
'Die' is fout omdat 'die' voor de-woorden wordt gebruikt; hier moet 'dat' staan.
'Wat' is hier niet juist omdat 'dieet' een bepaald het-woord is, geen onbepaald woord.
3.
'Wat' gebruik je niet na een meervoudig de-woord.
'Dat' gebruik je niet voor meervoud; het moet 'die' zijn.
4.
'Die' kan niet zelfstandig worden gebruikt zonder voorafgaand woord.
'Dat' is niet correct als zelfstandig betrekkelijk voornaamwoord zonder antecedent.