Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen) Delen Gekopieerd!
Modale werkwoorden zoals moeten, kunnen en mogen geven verplichtingen, mogelijkheden en toestemmingen aan.
Grammatica: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)
A1 Nederlands Modale werkwoorden
Niveau: A1
Module 3: Dag tot dag (Dag tot dag)
Les 17: Koken (Koken)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Moeten geeft verplichtingen aan, zoals bij 'Je moet op tijd komen'.
- Kunnen wordt gebruikt voor mogelijkheden of vaardigheden, zoals 'Ik kan koken'.
- Mogen geeft toestemming of verbod aan, zoals 'Je mag hier niet roken' .
Persoon (Persoon) | Moeten (Moeten) | Kunnen (Kunnen) | Mogen (Mogen) |
---|---|---|---|
Ik | moet (moet) | kan (kan) | mag (mag) |
Jij | moet (moet) | kan (kan) | mag (mag) |
Hij/Zij/Het | moet (moet) | kan (kan) | mag (mag) |
Wij | moeten (moeten) | kunnen (kunnen) | mogen (mogen) |
Jullie | moeten (moeten) | kunnen (kunnen) | mogen (mogen) |
Zij | moeten (moeten) | kunnen (kunnen) | mogen (mogen) |
Oefening 1: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)
Instructie: Vul het juiste woord in.
mogen, kan, moet, mag
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
moet
moet
2
mogen
mogen
3
mag
mag
4
kan
kan