Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

  1. 'Ieder' gebruik je voor personen, 'elk' voor zaken.
  2. 'Ieder/elk' gebruik je voor 'het-woorden'.
  3. 'Iedere/elke' gebruik je voor 'de-woorden'.
  4. 'Wie' zegt iets over personen.
  5. 'Wat' zegt iets over zaken.
GebruikVoornaamwoord (Voornaamwoord)Voorbeeld (Voorbeeld)
Bijvoeglijk gebruik (Bijvoeglijk gebruik)ieder(e) (ieder(e))Ieder mens heeft een naam. (Ieder mens heeft een naam.)
Iedere leerling is geslaagd. (Iedere leerling is geslaagd.)
elk(e) (elk(e))Elk huis heeft een deur. (Elk huis heeft een deur.)
Ik ontbijt elke dag. (Ik ontbijt elke dag.)
Zelfstandig gebruik (Zelfstandig gebruik)ieder (ieder)Aan ieder gaf hij een geschenk. (Aan ieder gaf hij een geschenk.)
elk (elk)Op elk van haar broeken zit een vlek. (Op elk van haar broeken zit een vlek.)
alles (alles)Alles is mogelijk. (Alles is mogelijk.)
wie (wie)Wie het eerst komt, mag kiezen. (Wie het eerst komt, mag kiezen.)
wat (wat)Wat je maar doet, alles is goed. (Wat je maar doet, alles is goed.)
allemaal (allemaal)Hebben jullie allemaal de opdracht gemaakt? (Hebben jullie allemaal de opdracht gemaakt?)

Uitzonderingen!

  1. Bij een vragend voornaamwoord kun je als onbepaald voornaamwoord alleen allemaal gebruiken.
  2. Alles gebruik je voor zaken.

Oefening 1: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Elke, Ieder, Iedere, allemaal, elk, Elk, Alles

1.
... leerling doet zijn best in de klas.
(Iedere leerling doet zijn best in de klas.)
2.
In ... huis staat een oven in de keuken.
(In elk huis staat een oven in de keuken.)
3.
... van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.
(Ieder van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.)
4.
Wie gebruikt ... het strijkijzer?
(Wie gebruikt allemaal het strijkijzer?)
5.
... in de wasmachine wordt schoon gewassen.
(Alles in de wasmachine wordt schoon gewassen.)
6.
... vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.
(Elke vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.)
7.
... kast in de keuken is vol.
(Elke kast in de keuken is vol.)
8.
... kind mag meedoen met het spel.
(Elk kind mag meedoen met het spel.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. ___ dag gebruik ik de wasmachine om de kleren schoon te maken.

2. ___ apparaat in de keuken heeft een gebruiksaanwijzing.

3. ___ in het huis werkt goed, van de oven tot de koelkast.

4. ___ de televisie aanzet, moet ook zorgen dat hij weer uitgaat.

5. Hebben jullie ___ het stofzuigen gedaan?

6. ___ oven in dit appartement werkt op elektriciteit.