Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,...

Voorzetsels zoals 'om', 'door', en 'met' geven een reden, oorzaak, doel of middel aan.

Grammatica: Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,...

A1 Nederlands Voorzetsels van plaats (gevorderd)

Niveau: A1

Module 4: Objecten en mensen beschrijven (Objecten en mensen beschrijven)

Les 25: Emoties en gevoelens (Emoties en gevoelens)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

TypeVoorzetsel (Voorzetsel)Voorbeeld (Voorbeeld)
Reden (Reden)omHij lachte om die goede grap. (Hij lachte om die goede grap.)
Oorzaak (Oorzaak)doorDoor de regen wordt het meisje helemaal nat. (Door de regen wordt het meisje helemaal nat.)
Doel (Doel)aanIk geef eten aan de honden. (Ik geef eten aan de honden.)
Doel (Doel)naarIk ga met vakantie naar Italië. (Ik ga met vakantie naar Italië.)
Doel (Doel)omEen pen gebruik je om te schrijven. (Een pen gebruik je om te schrijven.)
Middel (Middel)metHet meisje gaat met de bus naar school. (Het meisje gaat met de bus naar school.)
Middel (Middel)opHij gaat op de fiets naar muziekles. (Hij gaat op de fiets naar muziekles.)

Uitzonderingen!

  1. 'Om' wordt gebruikt voor zowel reden als doel.

Oefening 1: Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Door, om, aan, door, naar

1.
Op school lacht iedereen ... de mop van de leraar.
(Op school lacht iedereen om de mop van de leraar.)
2.
... het wandelen voel ik mij terug rustig.
(Door het wandelen voel ik mij terug rustig.)
3.
Ik ben blij, want we vertrekken ... Spanje
(Ik ben blij, want we vertrekken naar Spanje)
4.
Ik geef een knuffel ... mijn moeder, omdat ze verdrietig is.
(Ik geef een knuffel aan mijn moeder, omdat ze verdrietig is.)
5.
Ik ben boos, want de trein ... mijn werk is altijd te laat.
(Ik ben boos, want de trein naar mijn werk is altijd te laat.)
6.
Ik ben zenuwachtig ... het examen.
(Ik ben zenuwachtig door het examen.)
7.
... de harde wind ben ik een beetje bang.
(Door de harde wind ben ik een beetje bang.)
8.
Ik stuur een kaart ... mijn oma. Dat maakt haar gelukkig.
(Ik stuur een kaart naar mijn oma. Dat maakt haar gelukkig.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

om


om

2

aan


aan

3

Door


Door

4

door


door