Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...) Delen Gekopieerd!
Voorzetsels van plaats geven de locatie aan van een object of persoon, zoals 'naast', 'op', 'achter'.
Grammatica: Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)
A1 Nederlands Voorzetsels van plaats
Niveau: A1
Module 5: Thuis (Thuis)
Les 33: Servies (Servies)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Voorzetsels komen voor het zelfstandig naamwoord.
- Gebruik 'in' voor binnenruimtes en 'op' voor oppervlakken.
Aan (Aan) Het schilderij hangt aan de muur. (Het schilderij hangt aan de muur.) | Bij (Bij) Mijn tas ligt bij de deur. (Mijn tas ligt bij de deur.) |
Achter (Achter) Er staat een man achter de boom. (Er staat een man achter de boom.) | Boven (Boven) De vogel vliegt boven het huis. (De vogel vliegt boven het huis.) |
Buiten (Buiten) Er staat een auto buiten het gebouw. (Er staat een auto buiten het gebouw.) | In (In) Het speelgoed ligt in de doos. (Het speelgoed ligt in de doos.) |
Naast (Naast) De school is naast de supermarkt. (De school is naast de supermarkt.) | Onder (Onder) Er ligt een tapijt onder de tafel. (Er ligt een tapijt onder de tafel.) |
Op (Op) Het boek ligt op de plank. (Het boek ligt op de plank.) | Tegen (Tegen) De jongen leunt tegen de muur. (De jongen leunt tegen de muur.) |
Tegenover (Tegenover) Het huis staat tegenover het park. (Het huis staat tegenover het park.) | Tussen (Tussen) De kat zit tussen de stoelen. (De kat zit tussen de stoelen.) |
Voor (Voor) De tuin ligt voor het huis. (De tuin ligt voor het huis.) |
Uitzonderingen!
- Sommige voorzetsels veranderen de betekenis afhankelijk van het gebruik.
- 'Op' kan locatie aangeven, maar ook tijd ('op maandag').
Oefening 1: Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)
Instructie: Vul het juiste woord in.
tussen, op, bij, aan, in, voor, boven
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
op
op
2
bij
bij
3
aan
aan
4
in
in