Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren) Delen Gekopieerd!
Wederkerende werkwoorden gebruiken een wederkerend voornaamwoord. Voorbeelden: zich wassen, zich scheren.
Grammatica: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)
A1 Nederlands Wederkerende werkwoorden
Niveau: A1
Module 3: Dag tot dag (Dag tot dag)
Les 16: Dagelijkse routines (Dagelijkse routines)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Wederkerende werkwoorden gebruiken 'me', 'je', 'zich' als voornaamwoord.
Persoon (Persoon) | Vervoeging (Vervoeging) | Wederkerend voornaamwoord (Wederkerend voornaamwoord) |
---|---|---|
Ik | was | me |
Jij | wast | je |
Hij/Zij | wast | zich |
Wij | wassen | ons |
Jullie | wassen | je |
Zij | wassen | zich |
Oefening 1: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)
Instructie: Vul het juiste woord in.
was me, scheert je, vergist zich, wassen zich, haasten je, herinner me, schaamt zich
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
vergist zich
vergist zich
2
haasten je
haasten je
3
herinner me
herinner me
4
scheert je
scheert je