Veranderen (veranderen) - Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Veranderen (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Veranderen - Vervoeging van Veranderen in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooide tijd, aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs).

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT), aantonende wijs (Voltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Veranderen (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Veranderen vervoegd in de voltooid tegenwoordige tijd (VTT)

Nederlands Nederlands
(ik) heb veranderd (ik) heb veranderd
(jij) hebt veranderd / hebt veranderd (jij) hebt veranderd / hebt veranderd
(hij/zij/het) heeft veranderd (hij/zij/het) heeft veranderd
(wij) hebben veranderd (wij) hebben veranderd
(jullie) hebben veranderd (jullie) hebben veranderd
(zij) hebben veranderd (zij) hebben veranderd

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik heb de taak veranderd in het project. Ik heb de taak veranderd in het project.
Jij hebt het systeem dringend veranderd vandaag. Jij hebt het systeem dringend veranderd vandaag.
De leider heeft de organisatie veranderd duidelijk. De leider heeft de organisatie veranderd duidelijk.
Wij hebben het overleg veranderd voor meer communicatie. Wij hebben het overleg veranderd voor meer communicatie.
Jullie hebben de melding in het systeem veranderd. Jullie hebben de melding in het systeem veranderd.
Zij hebben de planning van het project veranderd. Zij hebben de planning van het project veranderd.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

veranderd, heeft, heb, hebt, hebben

1.
Ik ... de taak ... in het project.
(Ik heb de taak veranderd in het project.)
2.
Jullie ... de melding in het systeem ....
(Jullie hebben de melding in het systeem veranderd.)
3.
Zij ... de planning van het project ....
(Zij hebben de planning van het project veranderd.)
4.
Wij ... het overleg ... voor meer communicatie.
(Wij hebben het overleg veranderd voor meer communicatie.)
5.
Jij ... het systeem dringend ... vandaag.
(Jij hebt het systeem dringend veranderd vandaag.)
6.
De leider ... de organisatie ... duidelijk.
(De leider heeft de organisatie veranderd duidelijk.)