Winkelen (winkelen) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Voltooid verleden tijd , aantonende wijs)

 Winkelen (winkelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Winkelen - Vervoeging van Winkelen in het Nederlands: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid verleden tijd, aantonende wijs. (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Voltooid verleden tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Winkelen (winkelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Boodschappen doen (Boodschappen doen)

vervoeging van winkelen in de voltooid verleden tijd (vvt)

Nederlands Nederlands
(ik) heb gewinkeld (ik) heb gewinkeld
(jij) heb je gewinkeld / hebt gewinkeld (jij) heb je gewinkeld / hebt gewinkeld
(hij/zij/het) heeft gewinkeld (hij/zij/het) heeft gewinkeld
(wij) hebben gewinkeld (wij) hebben gewinkeld
(jullie) hebben gewinkeld (jullie) hebben gewinkeld
(zij) hebben gewinkeld (zij) hebben gewinkeld

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik heb in het winkelcentrum gewinkeld. Ik heb in het winkelcentrum gewinkeld.
Heb je in de cadeauwinkel gewinkeld? Heb je in de cadeauwinkel gewinkeld?
Hij heeft bij de fruitwinkel gewinkeld. Hij heeft bij de fruitwinkel gewinkeld.
Wij hebben in de bakkerij gewinkeld. Wij hebben in de bakkerij gewinkeld.
Jullie hebben bij het kapsalon gewinkeld. Jullie hebben bij het kapsalon gewinkeld.
Zij hebben in de kledingzaak gewinkeld. Zij hebben in de kledingzaak gewinkeld.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

gewinkeld, heb, hebben, je, heeft

1.
Jullie ... bij het kapsalon ....
(Jullie hebben bij het kapsalon gewinkeld.)
2.
Zij ... in de kledingzaak ....
(Zij hebben in de kledingzaak gewinkeld.)
3.
Ik ... in het winkelcentrum ....
(Ik heb in het winkelcentrum gewinkeld.)
4.
Hij ... bij de fruitwinkel ....
(Hij heeft bij de fruitwinkel gewinkeld.)
5.
Wij ... in de bakkerij ....
(Wij hebben in de bakkerij gewinkeld.)
6.
... ... in de cadeauwinkel ...?
(Heb je in de cadeauwinkel gewinkeld?)