Wonen (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van wonen (wonen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitief |
Voltooid deelwoord |
Wonen (Wonen) |
Gewoond (Gewoond) |
Werkwoordsvormen
Aantonende wijs |
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) woon |
(ik) woon |
(jij) woont/woon |
(jij) woont/woon |
(hij/zij/het) woont |
(hij/zij/het) woont |
(wij) wonen |
(wij) wonen |
(jullie) wonen |
(jullie) wonen |
(zij) wonen |
(zij) wonen |
|
Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) woonde |
(ik) woonde |
(jij) woonde |
(jij) woonde |
(hij/zij/het) woonde |
(hij/zij/het) woonde |
(wij) woonden |
(wij) woonden |
(jullie) woonden |
(jullie) woonden |
(zij) woonden |
(zij) woonden |
|
Voltooid tegenwoordige tijd (VTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gewoond |
(ik) heb gewoond |
(jij) hebt/heb gewoond |
(jij) hebt/heb gewoond |
(hij/zij/het) heeft gewoond |
(hij/zij/het) heeft gewoond |
(wij) hebben gewoond |
(wij) hebben gewoond |
(jullie) hebben gewoond |
(jullie) hebben gewoond |
(zij) hebben gewoond |
(zij) hebben gewoond |
|
Voltooid verleden tijd (VVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) heb gewoond |
(ik) heb gewoond |
(jij) hebt/heb gewoond |
(jij) hebt/heb gewoond |
(hij/zij/het) heeft gewoond |
(hij/zij/het) heeft gewoond |
(wij) hebben gewoond |
(wij) hebben gewoond |
(jullie) hebben gewoond |
(jullie) hebben gewoond |
(zij) hebben gewoond |
(zij) hebben gewoond |
|
Onvoltooid toekomende tijd (OTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal gewoond hebben |
(ik) zal gewoond hebben |
(jij) zult/zal gewoond hebben |
(jij) zult/zal gewoond hebben |
(hij/zij/het) zal gewoond hebben |
(hij/zij/het) zal gewoond hebben |
(wij) zullen gewoond hebben |
(wij) zullen gewoond hebben |
(jullie) zullen gewoond hebben |
(jullie) zullen gewoond hebben |
(zij) zullen gewoond hebben |
(zij) zullen gewoond hebben |
|
Voltooid toekomende tijd (VTTk)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zal gewoond hebben |
(ik) zal gewoond hebben |
(jij) zult/zal gewoond hebben |
(jij) zult/zal gewoond hebben |
(hij/zij/het) zal gewoond hebben |
(hij/zij/het) zal gewoond hebben |
(wij) zullen gewoond hebben |
(wij) zullen gewoond hebben |
(jullie) zullen gewoond hebben |
(jullie) zullen gewoond hebben |
(zij) zullen gewoond hebben |
(zij) zullen gewoond hebben |
|
Conditionele wijs |
Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou wonen |
(ik) zou wonen |
(jij) zou wonen |
(jij) zou wonen |
(hij/zij/het) zou wonen |
(hij/zij/het) zou wonen |
(wij) zouden wonen |
(wij) zouden wonen |
(jullie) zouden wonen |
(jullie) zouden wonen |
(zij) zouden wonen |
(zij) zouden wonen |
|
Conditionele Verleden Tijd (CVT)
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
(ik) zou gewoond hebben |
(ik) zou gewoond hebben |
(jij) zou gewoond hebben |
(jij) zou gewoond hebben |
(hij/zij/het) zou gewoond hebben |
(hij/zij/het) zou gewoond hebben |
(wij) zouden gewoond hebben |
(wij) zouden gewoond hebben |
(jullie) zouden gewoond hebben |
(jullie) zouden gewoond hebben |
(zij) zouden gewoond hebben |
(zij) zouden gewoond hebben |
|
Imperatief (gebiedende wijs) |
Gebiedende wijs
Delen
Gekopieerd!
Nederlands |
Nederlands |
Woon! |
Woon! |
|