10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Wil je eindelijk Nederlands spreken? Boek een les met een van onze docenten!

Schrijf je nu in!

Woordenschat (23)

 Nederland: Nederland (Nederlands)

Ik kom uit Nederland, en jij?

Show

Ik kom uit Nederland, en jij? Show

Nederland

Show

Nederland Show

 De stad: De stad (Nederlands)

Ik woon in de stad, en jij?

Show

Ik woon in de stad, en jij? Show

De stad

Show

De stad Show

 De taal: De taal (Nederlands)

Welke taal spreekt zij?

Show

Welke taal spreekt zij? Show

De taal

Show

De taal Show

 Waar kom je vandaan?: Waar kom je vandaan? (Nederlands)

Hallo, ik ben uit Nederland. Waar kom je vandaan, meneer?

Show

Hallo, ik ben uit Nederland. Waar kom je vandaan, meneer? Show

Waar kom je vandaan?

Show

Waar kom je vandaan? Show

 Het land: Het land (Nederlands)

Waar kom je vandaan? Uit het land.

Show

Waar kom je vandaan? Uit het land. Show

Het land

Show

Het land Show

 De nationaliteit: De nationaliteit (Nederlands)

Haar nationaliteit is Nederlands.

Show

Haar nationaliteit is Nederlands. Show

De nationaliteit

Show

De nationaliteit Show

 De hoofdstad: De hoofdstad (Nederlands)

Ik ben in de hoofdstad van Nederland.

Show

Ik ben in de hoofdstad van Nederland. Show

De hoofdstad

Show

De hoofdstad Show

 Wonen (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik woon in Nederland, en jij?

Show

Ik woon in Nederland, en jij? Show

Wonen

Show

Wonen Show

 België: België (Nederlands)

Ik ben uit België, leuk je te ontmoeten!

Show

Ik ben uit België, leuk je te ontmoeten! Show

België

Show

België Show

 Frankrijk: Frankrijk (Nederlands)

Waar kom je vandaan? Ik kom uit Frankrijk.

Show

Waar kom je vandaan? Ik kom uit Frankrijk. Show

Frankrijk

Show

Frankrijk Show

 Spanje: Spanje (Nederlands)

Waar kom je vandaan? Spanje.

Show

Waar kom je vandaan? Spanje. Show

Spanje

Show

Spanje Show

 Italië: Italië (Nederlands)

Ik kom uit Italië, aangenaam.

Show

Ik kom uit Italië, aangenaam. Show

Italië

Show

Italië Show

 Duitsland: Duitsland (Nederlands)

Ik kom uit Duitsland.

Show

Ik kom uit Duitsland. Show

Duitsland

Show

Duitsland Show

 Het Verenigd Koninkrijk: Het Verenigd Koninkrijk (Nederlands)

Zij komt uit het Verenigd Koninkrijk.

Show

Zij komt uit het Verenigd Koninkrijk. Show

Het Verenigd Koninkrijk

Show

Het verenigd koninkrijk Show

 Zwitserland: Zwitserland (Nederlands)

Ik kom uit Zwitserland, aangenaam.

Show

Ik kom uit Zwitserland, aangenaam. Show

Zwitserland

Show

Zwitserland Show

 Noorwegen: Noorwegen (Nederlands)

Ik ben in Noorwegen geboren.

Show

Ik ben in Noorwegen geboren. Show

Noorwegen

Show

Noorwegen Show

 Denemarken: Denemarken (Nederlands)

Ik kom uit Denemarken.

Show

Ik kom uit Denemarken. Show

Denemarken

Show

Denemarken Show

 Zweden: Zweden (Nederlands)

Hallo, ik ben uit Zweden.

Show

Hallo, ik ben uit Zweden. Show

Zweden

Show

Zweden Show

 Finland: Finland (Nederlands)

Iemand uit Finland is een Fin.

Show

Iemand uit Finland is een Fin. Show

Finland

Show

Finland Show

 Geboren worden (geboren worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wij worden in Frankrijk geboren.

Show

Wij worden in Frankrijk geboren. Show

Geboren worden

Show

Geboren worden Show

 Komen (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij komen uit Frankrijk.

Show

Zij komen uit Frankrijk. Show

Komen

Show

Komen Show

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Gespreksoefening

  1. Beschrijf de nationaliteit van iedere persoon. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
  2. Zeg waar ze momenteel wonen. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
  3. Vertel waar je woont. (Vertel waar je woont.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eero komt uit Frankrijk, in Parijs.

Eero komt uit Frankrijk, in Parijs.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Maria is Spaans.

Maria is Spaans.

Jan komt uit Nederland.

Jan komt uit Nederland.

Waar kom je vandaan?

Waar kom je vandaan?

Waar woon je?

Waar woon je?

...

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
Verenigd | Zij | uit | het | Koninkrijk. | komt
Zij komt uit het Verenigd Koninkrijk.
(Zij komt uit het Verenigd Koninkrijk.)
2.
aangenaam. | uit | kom | Ik | Italië,
Ik kom uit Italië, aangenaam.
(Ik kom uit Italië, aangenaam.)
3.
worden | jullie | welk | In | geboren? | land
In welk land worden jullie geboren?
(In welk land worden jullie geboren?)
4.
kom | Ik | aangenaam. | uit | Zwitserland,
Ik kom uit Zwitserland, aangenaam.
(Ik kom uit Zwitserland, aangenaam.)
5.
ben uit | kom je | Hallo, ik | vandaan, meneer? | Nederland. Waar
Hallo, ik ben uit Nederland. Waar kom je vandaan, meneer?
(Hallo, ik ben uit Nederland. Waar kom je vandaan, meneer?)
6.
en spreken | Zij wonen | goed. | in frankrijk | de taal
Zij wonen in frankrijk en spreken de taal goed.
(Zij wonen in frankrijk en spreken de taal goed.)
7.
kom | Spanje. | je | vandaan? | Waar
Waar kom je vandaan? Spanje.
(Waar kom je vandaan? Spanje.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Waar kom je vandaan?


Waar kom je vandaan?

2

Portugal


Portugal

3

Noorwegen


Noorwegen

4

De nationaliteit


De nationaliteit

5

Zweden


Zweden

Oefening 3: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

je, kom, wonen, woont, woon, komen

1.
Zij ... in frankrijk en spreken de taal goed.
(Zij wonen in frankrijk en spreken de taal goed.)
2.
Jullie ... in belgië, toch?
(Jullie wonen in belgië, toch?)
3.
Ik ... in nederland, en jij?
(Ik woon in nederland, en jij?)
4.
Zij ... in zweden, in de stad stockholm.
(Zij woont in zweden, in de stad stockholm.)
5.
Jij ... in de hoofdstad van duitsland.
(Jij woont in de hoofdstad van duitsland.)
6.
Wij ... in polen.
(Wij wonen in polen.)
7.
... jullie uit duitsland?
(Komen jullie uit duitsland?)
8.
Waar ... ... vandaan?
(Waar kom je vandaan?)

Oefening 4: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

de, het, een

1.
Ik koop ... nieuwe fiets.
(Ik koop een nieuwe fiets.)
2.
Hij leest ... boek op de tafel.
(Hij leest het boek op de tafel.)
3.
We zitten in ... tuin.
(We zitten in de tuin.)
4.
Jij koopt ... appel in de supermarkt.
(Jij koopt een appel in de supermarkt.)
5.
Ik bestel ... menu van de dag.
(Ik bestel het menu van de dag.)
6.
Mijn vader heeft ... auto gewassen.
(Mijn vader heeft de auto gewassen.)
7.
Wij drinken ... glas rode wijn.
(Wij drinken een glas rode wijn.)
8.
Zij heeft ... kleine huisje gekocht.
(Zij heeft het kleine huisje gekocht.)

Oefening 5: Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

steden, boeken, baby’s, vrouwen, huizen, talen, programma’s, brieven

1. Brief:
De ... zijn al verstuurd.
(De brieven zijn al verstuurd.)
2. Stad:
Er zijn veel ... in Nederland.
(Er zijn veel steden in Nederland.)
3. Taal:
Welke ... spreken jullie?
(Welke talen spreken jullie?)
4. Huis:
Er staan veel ... in deze straat.
(Er staan veel huizen in deze straat.)
5. Boek:
Ik lees graag dikke ....
(Ik lees graag dikke boeken.)
6. Programma:
De ... op tv zijn interessant.
(De programma’s op tv zijn interessant.)
7. Baby:
Mijn buurvrouw heeft twee ....
(Mijn buurvrouw heeft twee baby’s.)
8. Vrouw:
De ... werken samen in het bedrijf.
(De vrouwen werken samen in het bedrijf.)

Aanvullend leermateriaal

Bijlage 1: Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (23): Werkwoorden: 3, Zelfstandige naamwoorden: 19, Vragen: 1,
Contextwoordenschat: 11

Nederlands Nederlands
Baby’s Baby’s
België België
Boeken Boeken
Brieven Brieven
De De
De hoofdstad De hoofdstad
De nationaliteit De nationaliteit
De stad De stad
De taal De taal
Denemarken Denemarken
Duitsland Duitsland
Een Een
Finland Finland
Frankrijk Frankrijk
Geboren worden Geboren worden
Het Het
Het Verenigd Koninkrijk Het Verenigd Koninkrijk
Het land Het land
Huizen Huizen
Italië Italië
Komen Komen
Nederland Nederland
Noorwegen Noorwegen
Polen Polen
Portugal Portugal
Programma’s Programma’s
Spanje Spanje
Steden Steden
Talen Talen
Vrouwen Vrouwen
Waar kom je vandaan? Waar kom je vandaan?
Wonen Wonen
Zweden Zweden
Zwitserland Zwitserland

Bijlage 2: Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Wonen wonen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik woon ik woon
jij woont jij woont
hij/zij/het woont hij/zij/het woont
wij wonen wij wonen
jullie wonen jullie wonen
zij wonen zij wonen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Komen komen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik kom ik kom
jij komt/kom je jij komt/kom je
hij/zij/het komt hij/zij/het komt
wij komen wij komen
jullie komen jullie komen
zij komen zij komen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏