Woordenschat (10)

 De achternaam: De achternaam (Nederlands)

Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.

Show

Mijn achternaam is Janssens, aangenaam. Show

De achternaam

Show

De achternaam Show

 De naam: De naam (Nederlands)

Wat is jouw naam, als ik vragen mag?

Show

Wat is jouw naam, als ik vragen mag? Show

De naam

Show

De naam Show

 De voornaam: De voornaam (Nederlands)

Wat is jouw voornaam, meneer?

Show

Wat is jouw voornaam, meneer? Show

De voornaam

Show

De voornaam Show

 De meneer: De meneer (Nederlands)

Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.

Show

Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam. Show

De meneer

Show

De meneer Show

 De jongen: De jongen (Nederlands)

Hallo, wat is de voornaam van de jongen?

Show

Hallo, wat is de voornaam van de jongen? Show

De jongen

Show

De jongen Show

 Het meisje: Het meisje (Nederlands)

Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt.

Show

Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt. Show

Het meisje

Show

Het meisje Show

 Heten (heten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij heten de familie Bakker.

Show

Zij heten de familie Bakker. Show

Heten

Show

Heten Show

 Zich voorstellen (zich voorstellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie stellen je voor aan meneer de Vries.

Show

Jullie stellen je voor aan meneer de Vries. Show

Zich voorstellen

Show

Zich voorstellen Show

 Zeggen (zeggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik zeg mijn naam is Anna.

Show

Ik zeg mijn naam is Anna. Show

Zeggen

Show

Zeggen Show

 De vrouw: De vrouw (Nederlands)

Hallo, ik ben de vrouw die je zocht.

Show

Hallo, ik ben de vrouw die je zocht. Show

De vrouw

Show

De vrouw Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Zeg de volledige naam en de achternaam van elke persoon. (Noem de volledige naam en de achternaam van elke persoon.)
  2. Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt. (Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

De achternaam van Heidi is Schulz.

De achternaam van Heidi is Schulz.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

Hoe heet je?

Hoe heet je?

Mijn naam is Sofia.

Mijn naam is Sofia.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
jullie. | stellen zich | voor aan | De vrouwen
De vrouwen stellen zich voor aan jullie.
(De vrouwen stellen zich voor aan jullie.)
2.
vragen mag? | jouw naam, | als ik | Wat is
Wat is jouw naam, als ik vragen mag?
(Wat is jouw naam, als ik vragen mag?)
3.
aangenaam. | Mijn | is | achternaam | Janssens,
Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.
(Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.)
4.
elkaar. | op | Onze | voornamen | lijken
Onze voornamen lijken op elkaar.
(Onze voornamen lijken op elkaar.)
5.
ik | Hallo, | meneer | Janssen. | Aangenaam. | ben
Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.
(Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.)
6.
vrouw die | je zocht. | ben de | Hallo, ik
Hallo, ik ben de vrouw die je zocht.
(Hallo, ik ben de vrouw die je zocht.)
7.
meisje dat | ben het | hier werkt. | Hallo, ik
Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt.
(Hallo, ik ben het meisje dat hier werkt.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De jongen


De jongen

2

De meneer


De meneer

3

Het meisje


Het meisje

4

Zeggen


Zeggen

5

Zich voorstellen


Zich voorstellen

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

zegt, heet, heten, zeggen

1.
Zij ... de familie bakker.
(Zij heten de familie bakker.)
2.
Hij ... meneer de vries.
(Hij heet meneer de vries.)
3.
Zij ... hun voornaam.
(Zij zeggen hun voornaam.)
4.
Ik ... jan.
(Ik heet jan.)
5.
Jij ... je achternaam.
(Jij zegt je achternaam.)
6.
Wij ... hallo tegen de meneer.
(Wij zeggen hallo tegen de meneer.)
7.
Jullie ... tot ziens tegen het meisje.
(Jullie zeggen tot ziens tegen het meisje.)
8.
Wij ... allemaal anders.
(Wij heten allemaal anders.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Heten heten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik heet ik heet
jij heet jij heet
hij/zij/het heet hij/zij/het heet
wij heten wij heten
jullie heten jullie heten
zij heten zij heten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zeggen zeggen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik zeg ik zeg
jij zegt jij zegt
hij/zij/het zegt hij/zij/het zegt
wij zeggen wij zeggen
jullie zeggen jullie zeggen
zij zeggen zij zeggen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏