10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Wil je eindelijk Nederlands spreken? Boek een les met een van onze docenten!

Schrijf je nu in!

Woordenschat (10)

 De achternaam: De achternaam (Nederlands)

Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.

Show

Mijn achternaam is Janssens, aangenaam. Show

De achternaam

Show

De achternaam Show

 De naam: De naam (Nederlands)

Hallo, mijn naam is Jan.

Show

Hallo, mijn naam is Jan. Show

De naam

Show

De naam Show

 De voornaam: De voornaam (Nederlands)

Hallo, wat is jouw voornaam?

Show

Hallo, wat is jouw voornaam? Show

De voornaam

Show

De voornaam Show

 De meneer: De meneer (Nederlands)

Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.

Show

Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam. Show

De meneer

Show

De meneer Show

 De jongen: De jongen (Nederlands)

Hoe heet die jongen?

Show

Hoe heet die jongen? Show

De jongen

Show

De jongen Show

 Het meisje: Het meisje (Nederlands)

Het meisje heet Anna.

Show

Het meisje heet Anna. Show

Het meisje

Show

Het meisje Show

 Heten (heten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zij heten de familie Bakker.

Show

Zij heten de familie Bakker. Show

Heten

Show

Heten Show

 Zich voorstellen (zich voorstellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie stellen je voor aan meneer de Vries.

Show

Jullie stellen je voor aan meneer de Vries. Show

Zich voorstellen

Show

Zich voorstellen Show

 Zeggen (zeggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik zeg mijn naam is Anna.

Show

Ik zeg mijn naam is Anna. Show

Zeggen

Show

Zeggen Show

 De vrouw: De vrouw (Nederlands)

Zij is de vrouw die ik net ontmoette.

Show

Zij is de vrouw die ik net ontmoette. Show

De vrouw

Show

De vrouw Show

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Gespreksoefening

  1. Zeg de volledige naam en de achternaam van elke persoon. (Noem de volledige naam en de achternaam van elke persoon.)
  2. Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt. (Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

De achternaam van Heidi is Schulz.

De achternaam van Heidi is Schulz.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

Hoe heet je?

Hoe heet je?

Mijn naam is Sofia.

Mijn naam is Sofia.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

...

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
naam | is | mijn | Jan. | Hallo,
Hallo, mijn naam is Jan.
(Hallo, mijn naam is Jan.)
2.
aangenaam. | Janssens, | is | Mijn | achternaam
Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.
(Mijn achternaam is Janssens, aangenaam.)
3.
die | jongen? | Hoe | heet
Hoe heet die jongen?
(Hoe heet die jongen?)
4.
voornaam? | jouw | wat | is | Hallo,
Hallo, wat is jouw voornaam?
(Hallo, wat is jouw voornaam?)
5.
Anna. | meisje | heet | Het
Het meisje heet Anna.
(Het meisje heet Anna.)
6.
Aangenaam. | ben | meneer | ik | Hallo, | Janssen.
Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.
(Hallo, ik ben meneer Janssen. Aangenaam.)
7.
jongen. | Wij stellen | ons voor | aan de
Wij stellen ons voor aan de jongen.
(Wij stellen ons voor aan de jongen.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De jongen


De jongen

2

De meneer


De meneer

3

Het meisje


Het meisje

4

Zeggen


Zeggen

5

Zich voorstellen


Zich voorstellen

Oefening 3: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

zegt, heet, heten, zeggen

1.
Zij ... de familie bakker.
(Zij heten de familie bakker.)
2.
Hij ... meneer de vries.
(Hij heet meneer de vries.)
3.
Zij ... hun voornaam.
(Zij zeggen hun voornaam.)
4.
Ik ... jan.
(Ik heet jan.)
5.
Jij ... je achternaam.
(Jij zegt je achternaam.)
6.
Wij ... hallo tegen de meneer.
(Wij zeggen hallo tegen de meneer.)
7.
Jullie ... tot ziens tegen het meisje.
(Jullie zeggen tot ziens tegen het meisje.)
8.
Wij ... allemaal anders.
(Wij heten allemaal anders.)

Aanvullend leermateriaal

Bijlage 1: Uitgebreide vocabulaire tabel

Kernwoordenschat (10): Werkwoorden: 3, Zelfstandige naamwoorden: 7,

Nederlands Nederlands
De achternaam De achternaam
De jongen De jongen
De meneer De meneer
De naam De naam
De voornaam De voornaam
De vrouw De vrouw
Het meisje Het meisje
Heten Heten
Zeggen Zeggen
Zich voorstellen Zich voorstellen

Bijlage 2: Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Heten heten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik heet ik heet
jij heet jij heet
hij/zij/het heet hij/zij/het heet
wij heten wij heten
jullie heten jullie heten
zij heten zij heten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zeggen zeggen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik zeg ik zeg
jij zegt jij zegt
hij/zij/het zegt hij/zij/het zegt
wij zeggen wij zeggen
jullie zeggen jullie zeggen
zij zeggen zij zeggen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏