Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (25)

 Één: Één (Nederlands)

Één plus één is twee, een simpele optelsom voor beginners.

Show

Één plus één is twee, een simpele optelsom voor beginners. Show

Één

Show

Één Show

 Twee: Twee (Nederlands)

Wij hebben twee boeken om te tellen in de les vandaag.

Show

Wij hebben twee boeken om te tellen in de les vandaag. Show

Twee

Show

Twee Show

 Drie: Drie (Nederlands)

Ik tel drie boeken op de tafel in de woonkamer.

Show

Ik tel drie boeken op de tafel in de woonkamer. Show

Drie

Show

Drie Show

 Vier: Vier (Nederlands)

Wij tellen vier meisjes en drie jongens in de stad.

Show

Wij tellen vier meisjes en drie jongens in de stad. Show

Vier

Show

Vier Show

 Vijf: Vijf (Nederlands)

Wij tellen tot vijf: één, twee, drie, vier, vijf.

Show

Wij tellen tot vijf: één, twee, drie, vier, vijf. Show

Vijf

Show

Vijf Show

 Zes: Zes (Nederlands)

Wij hebben zes appels en zeven peren in de mand.

Show

Wij hebben zes appels en zeven peren in de mand. Show

 Zeven: Zeven (Nederlands)

Zeven boeken tellen we in de klas van het meisje.

Show

Zeven boeken tellen we in de klas van het meisje. Show

Zeven

Show

Zeven Show

 Acht: Acht (Nederlands)

Wij tellen tot acht in de Nederlandse les vandaag.

Show

Wij tellen tot acht in de Nederlandse les vandaag. Show

Acht

Show

Acht Show

 Negen: Negen (Nederlands)

Ik kan tot negen tellen, en daarna komt tien.

Show

Ik kan tot negen tellen, en daarna komt tien. Show

Negen

Show

Negen Show

 Tien: Tien (Nederlands)

Laten we tellen: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.

Show

Laten we tellen: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Show

Tien

Show

Tien Show

 Twintig: Twintig (Nederlands)

We tellen nu tot twintig met deze jongens en meisjes.

Show

We tellen nu tot twintig met deze jongens en meisjes. Show

Twintig

Show

Twintig Show

 Dertig: Dertig (Nederlands)

Dertig appels tellen is een goede oefening voor de les.

Show

Dertig appels tellen is een goede oefening voor de les. Show

Dertig

Show

Dertig Show

 Veertig: Veertig (Nederlands)

Wij tellen van één tot veertig in de Nederlandse les.

Show

Wij tellen van één tot veertig in de Nederlandse les. Show

Veertig

Show

Veertig Show

 Vijftig: Vijftig (Nederlands)

Wij tellen van één tot vijftig in de les voor vandaag.

Show

Wij tellen van één tot vijftig in de les voor vandaag. Show

Vijftig

Show

Vijftig Show

 Zestig: Zestig (Nederlands)

Wij tellen tot zestig en dan stop ik.

Show

Wij tellen tot zestig en dan stop ik. Show

Zestig

Show

Zestig Show

 Zeventig: Zeventig (Nederlands)

Wij hebben zeventig appels geteld in de mand.

Show

Wij hebben zeventig appels geteld in de mand. Show

Zeventig

Show

Zeventig Show

 Tachtig: Tachtig (Nederlands)

Wij tellen tot tachtig tijdens de Nederlandse les vandaag.

Show

Wij tellen tot tachtig tijdens de Nederlandse les vandaag. Show

Tachtig

Show

Tachtig Show

 Negentig: Negentig (Nederlands)

Tel tot negentig en oefen met getallen in Nederland.

Show

Tel tot negentig en oefen met getallen in Nederland. Show

Negentig

Show

Negentig Show

 Honderd: Honderd (Nederlands)

In Nederland hebben we honderd talen en steden om te leren.

Show

In Nederland hebben we honderd talen en steden om te leren. Show

Honderd

Show

Honderd Show

 Optellen (optellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jij telt tien en twintig op.

Show

Jij telt tien en twintig op. Show

Optellen

Show

Optellen Show

 Tellen (tellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jullie tellen de talen.

Show

Jullie tellen de talen. Show

Tellen

Show

Tellen Show

 Vermenigvuldigen (vermenigvuldigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jij vermenigvuldigt zeven keer acht.

Show

Jij vermenigvuldigt zeven keer acht. Show

Vermenigvuldigen

Show

Vermenigvuldigen Show

 Delen (delen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ik deel de taal van Zwitserland.

Show

Ik deel de taal van Zwitserland. Show

Delen

Show

Delen Show

 Leren (leren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jij leert tot twintig tellen.

Show

Jij leert tot twintig tellen. Show

Leren

Show

Leren Show

 Aftrekken: Aftrekken (Nederlands)

Trek tien van dertig af, dan heb je twintig.

Show

Trek tien van dertig af, dan heb je twintig. Show

Aftrekken

Show

Aftrekken Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Lees de rekenopgaven hardop voor en los ze op. (Lees de rekentaken hardop voor en los ze op.)
  2. Geef een rekenopdracht aan de anderen. (Geef een rekentaak aan de anderen.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Tien plus twee is twaalf.

Tien plus twee is twaalf.

Tien min twee is acht.

Tien min twee is acht.

Tien keer twee is twintig.

Tien keer twee is twintig.

Tien gedeeld door twee is vijf.

Tien gedeeld door twee is vijf.

Een dozijn is twaalf.

Een dozijn is twaalf.

...

Oefening 2: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
tellen, en | daarna komt | tot negen | tien. | Ik kan
Ik kan tot negen tellen, en daarna komt tien.
(Ik kan tot negen tellen, en daarna komt tien.)
2.
de woonkamer. | tafel in | op de | Ik tel | drie boeken
Ik tel drie boeken op de tafel in de woonkamer.
(Ik tel drie boeken op de tafel in de woonkamer.)
3.
negentig en | Tel tot | Nederland. | oefen met | getallen in
Tel tot negentig en oefen met getallen in Nederland.
(Tel tot negentig en oefen met getallen in Nederland.)
4.
om te | en steden | In Nederland | hebben we | leren. | honderd talen
In Nederland hebben we honderd talen en steden om te leren.
(In Nederland hebben we honderd talen en steden om te leren.)
5.
één tot | vijf. | Hij leert | de getallen
Hij leert de getallen één tot vijf.
(Hij leert de getallen één tot vijf.)
6.
twintig met | deze jongens | We tellen | en meisjes. | nu tot
We tellen nu tot twintig met deze jongens en meisjes.
(We tellen nu tot twintig met deze jongens en meisjes.)
7.
zes. | vermenigvuldigen | vijf | met | Wij
Wij vermenigvuldigen vijf met zes.
(Wij vermenigvuldigen vijf met zes.)

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Tien


Tien

2

Zeventig


Zeventig

3

Tachtig


Tachtig

4

Zes


Zes

5

Drie


Drie

Oefening 4: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

tellen, leert, tel, studeert, studeren, telt

1.
Jullie ... vijf keer per week.
(Jullie studeren vijf keer per week.)
2.
Zij ... de huizen.
(Zij tellen de huizen.)
3.
Jij ... drie uren vandaag.
(Jij studeert drie uren vandaag.)
4.
Ik ... tot tien.
(Ik tel tot tien.)
5.
Jullie ... de talen.
(Jullie tellen de talen.)
6.
Hij ... één boek.
(Hij telt één boek.)
7.
Jij ... tot twintig tellen.
(Jij leert tot twintig tellen.)
8.
Zij ... veel in de avond.
(Zij studeren veel in de avond.)

Oefening 5: Hoofdtelwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Hoofdtelwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

driehonderd, één, tien, negentig, twintig, tweehonderd, vijf, honderd

1. 5:
Er staan ... stoelen rond de tafel.
(Er staan vijf stoelen rond de tafel.)
2. 1:
Ik tel van ... tot tien in het Nederlands.
(Ik tel van één tot tien in het Nederlands.)
3. 300:
Het huis kost ... duizend euro.
(Het huis kost driehonderd duizend euro.)
4. 15:
Er zijn ... appels in de mand.
(Er zijn tien appels in de mand.)
5. 20:
Hij heeft ... boeken in zijn kast.
(Hij heeft twintig boeken in zijn kast.)
6. 90:
Mijn oma werd ... jaar oud.
(Mijn oma werd negentig jaar oud.)
7. 200:
Er wonen meer dan ... mensen in het gebouw.
(Er wonen meer dan tweehonderd mensen in het gebouw.)
8. 100:
Ik betaal met een biljet van ... euro.
(Ik betaal met een biljet van honderd euro.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Tellen tellen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik tel ik tel
jij telt jij telt
hij/zij/het telt hij/zij/het telt
wij tellen wij tellen
jullie tellen jullie tellen
zij tellen zij tellen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Studeren studeren

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik studeer ik studeer
jij studeert jij studeert
hij/zij/het studeert hij/zij/het studeert
wij studeren wij studeren
jullie studeren jullie studeren
zij studeren zij studeren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Leren leren

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
ik leer ik leer
jij leert jij leert
hij/zij/het leert hij/zij/het leert
wij leren wij leren
jullie leren jullie leren
zij leren zij leren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏