Hoofdtelwoorden

Hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan.

Grammatica: Hoofdtelwoorden

A1 Nederlands Hoofdtelwoorden: basis

Niveau: A1

Module 1: Jezelf voorstellen (Jezelf voorstellen)

Les 4: Cijfers en tellen (Cijfers en tellen)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. Getallen van 0 tot 9 worden los gebruikt.
  2. Samengestelde getallen: Gebruik '-en-' bij tientallen en eenheden.
1 - Één (1 - Één)11 - Elf (11 - Elf)30 - Dertig (30 - Dertig)
2 - Twee (2 - Twee)12 - Twaalf (12 - Twaalf)40 - Veertig (40 - Veertig)
3 - Drie (3 - Drie)13 - Dertien (13 - Dertien)50 - Vijftig (50 - Vijftig)
4 - Vier (4 - Vier)14 - Veertien (14 - Veertien)60 - Zestig (60 - Zestig)
5 - Vijf (5 - Vijf)15 - Vijftien (15 - Vijftien)70 - Zeventig (70 - Zeventig)
6 - Zes (6 - Zes)16 - Zestien (16 - Zestien)80 - Tachtig (80 - Tachtig)
7 - Zeven (7 - Zeven)17 - Zeventien (17 - Zeventien)90 - Negentig (90 - Negentig)
8 - Acht (8 - Acht)18 - Achttien (18 - Achttien)100 - Honderd (100 - Honderd)
9 - Negen (9 - Negen)19 - Negentien (19 - Negentien)200 - Tweehonderd (200 - Tweehonderd)
10 - Tien (10 - Tien)20 - Twintig (20 - Twintig)300 - Driehonderd (300 - Driehonderd)

Uitzonderingen!

  1. Getallen van vijftien tot en met negentien eindigen op 'tien'.

Oefening 1: Hoofdtelwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

driehonderd, één, tien, negentig, twintig, tweehonderd, vijf, honderd

1. 5:
Er staan ... stoelen rond de tafel.
(Er staan vijf stoelen rond de tafel.)
2. 1:
Ik tel van ... tot tien in het Nederlands.
(Ik tel van één tot tien in het Nederlands.)
3. 300:
Het huis kost ... duizend euro.
(Het huis kost driehonderd duizend euro.)
4. 15:
Er zijn ... appels in de mand.
(Er zijn tien appels in de mand.)
5. 20:
Hij heeft ... boeken in zijn kast.
(Hij heeft twintig boeken in zijn kast.)
6. 90:
Mijn oma werd ... jaar oud.
(Mijn oma werd negentig jaar oud.)
7. 200:
Er wonen meer dan ... mensen in het gebouw.
(Er wonen meer dan tweehonderd mensen in het gebouw.)
8. 100:
Ik betaal met een biljet van ... euro.
(Ik betaal met een biljet van honderd euro.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

dertig


dertig

2

negentig


negentig

3

één


één

4

honderd


honderd