- Het lidwoord komt vóór het zelfstandig naamwoord.
- Lidwoorden kunnen bepaald (de, het) of onbepaald (een) zijn.
Woordsoort | Lidwoord | |
---|---|---|
Enkelvoud (Enkelvoud) | De-woorden | De De tafel (De tafel) |
Het-woorden | Het Het huis (Het huis) | |
Meervoud (Meervoud) | Alle woorden (Alle woorden) | De De huizen (De huizen) |
Onbepaald (Onbepaald) | De-woorden | Een Een tafel (Een tafel) |
Het-woorden | Een Een huis (Een huis) |
Uitzonderingen!
- 'De' gebruik je bij mensen, dieren en de meeste dingen, zoals 'de jongen', 'de hond', 'de tafel'.
- 'Het' gebruik je bij verkleinwoorden en woorden met ‘ge-’ aan het begin, zoals 'het huisje', 'het meisje', 'het geluid'.
- Sommige woorden moet je gewoon leren, zoals 'het boek' en 'de zon'.
Oefening 1: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)
Instructie: Vul het juiste woord in.
de, het, een
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik woon in ___ stad Amsterdam.
2. Hij heeft ___ huis in Rotterdam.
3. Zij leest ___ boek over Nederland.
4. De man woont in ___ klein huisje.
5. Ik zie ___ jongen op straat.
6. We drinken koffie in ___ café.