- Zelfstandige naamwoorden hebben meestal een meervouds- en verkleiningsvorm.
- Bij een zelfstandig naamwoord hoort meestal een lidwoord.
- Een zelfstandig naamwoord kan een eigennaam zijn.
Regel (Regel) | Meervoud (Meervoud) | Voorbeeld (Voorbeeld) |
---|---|---|
Woorden op 2 of 3 medeklinkers (Woorden op 2 of 3 medeklinkers) | -en | De berg → De bergen (De berg → De bergen) |
Woorden op -au, -ou, -ei, -ie (Woorden op -au, -ou, -ei, -ie) | -en | De klauw → De klauwen (De klauw → De klauwen) |
Woorden op -el, -en, -em, -er (Woorden op -el, -en, -em, -er) | -s | De tafel → De tafels (De tafel → De tafels) |
Verkleinwoorden (Verkleinwoorden) | -s | Het kopje → De kopjes (Het kopje → De kopjes) |
Woorden op -a, -i, -o, -u, -y (Woorden op -a, -i, -o, -u, -y) | -’s | De auto → De auto's (De auto → De auto's) |
Woorden op een dubbele klinker + medeklinker (Woorden op een dubbele klinker + medeklinker) | -en (verdwijnt een klinker) | De maan → De manen (De maan → De manen) |
Woorden op -f of -s (Woorden op -f of -s) | -v of -z + en | De brief → De brieven (De brief → De brieven) |
Uitzonderingen!
- Sommige woorden verdubbelen de medeklinker in het meervoud.
Oefening 1: Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)
Instructie: Vul het juiste woord in.
steden, boeken, baby’s, vrouwen, huizen, talen, programma’s, brieven
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik heb ___ auto geparkeerd bij de winkel.
2. ___ jongen komt uit Nederland.
3. ___ huis is groot en wit.
4. Ik zie ___ meisje in het park.
5. ___ zon is vandaag fel.
6. Hij leest ___ boek op het station.