Zich scheren (zich scheren) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Zich scheren (zich scheren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zich scheren - Vervoeging van Zich scheren in het Nederlands: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Zich scheren (zich scheren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Dagelijkse routines (Dagelijkse routines)

Vervoeging van zich scheren in de onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) scheer me (ik) scheer me
(jij) scheert je / scheer jij je (jij) scheert je / scheer jij je
(hij/zij/het) scheert zich (hij/zij/het) scheert zich
(wij) scheren ons (wij) scheren ons
(jullie) scheren je / scheren jullie je (jullie) scheren je / scheren jullie je
(zij) scheren zich (zij) scheren zich

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik scheer me elke ochtend voor het werk. Ik scheer me elke ochtend voor het werk.
Scheer jij je voor het ontbijt elke dag? Scheer jij je voor het ontbijt elke dag?
Hij scheert zich na het douchen dagelijks. Hij scheert zich na het douchen dagelijks.
Wij scheren ons altijd voor het ontbijt. Wij scheren ons altijd voor het ontbijt.
Scheren jullie je voordat jullie zich aankleden? Scheren jullie je voordat jullie zich aankleden?
Zij scheren zich meestal in de ochtend. Zij scheren zich meestal in de ochtend.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

je, scheer me, jij, jullie, scheren ons, scheren, scheer, scheert zich, scheren zich

1.
Ik ... elke ochtend voor het werk.
(Ik scheer me elke ochtend voor het werk.)
2.
Hij ... na het douchen dagelijks.
(Hij scheert zich na het douchen dagelijks.)
3.
Zij ... meestal in de ochtend.
(Zij scheren zich meestal in de ochtend.)
4.
... ... ... voor het ontbijt elke dag?
(Scheer jij je voor het ontbijt elke dag?)
5.
Wij ... altijd voor het ontbijt.
(Wij scheren ons altijd voor het ontbijt.)
6.
... ... ... voordat ... zich aankleden?
(Scheren jullie je voordat jullie zich aankleden?)