Zich voorstellen (zich voorstellen) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Zich voorstellen (zich voorstellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zich voorstellen - Vervoeging van Zich voorstellen in het Nederlands: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatieve wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Zich voorstellen (zich voorstellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Je naam zeggen (Je naam zeggen)

Vervoeging van zich voorstellen in onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)

Nederlands Nederlands
(ik) stel me voor (ik) stel me voor
(jij) stelt je voor / stel je voor (jij) stelt je voor / stel je voor
(hij/zij/het) stelt zich voor (hij/zij/het) stelt zich voor
(wij) stellen ons voor (wij) stellen ons voor
(jullie) stellen je voor (jullie) stellen je voor
(zij) stellen zich voor (zij) stellen zich voor

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik stel me voor tijdens het sollicitatiegesprek. Ik stel me voor tijdens het sollicitatiegesprek.
Stel je voor aan de personeelszaken vandaag. Stel je voor aan de personeelszaken vandaag.
Hij stelt zich voor aan de werkgever. Hij stelt zich voor aan de werkgever.
Wij stellen ons voor aan de afdeling marketing. Wij stellen ons voor aan de afdeling marketing.
Jullie stellen je voor aan de werkzoekenden. Jullie stellen je voor aan de werkzoekenden.
Zij stellen zich voor aan de personeelsmanager. Zij stellen zich voor aan de personeelsmanager.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

stellen zich voor, stel, voor, stellen ons voor, stel me voor, stelt zich voor, stellen je voor, je

1.
Jullie ... aan de werkzoekenden.
(Jullie stellen je voor aan de werkzoekenden.)
2.
Hij ... aan de werkgever.
(Hij stelt zich voor aan de werkgever.)
3.
... ... ... aan de personeelszaken vandaag.
(Stel je voor aan de personeelszaken vandaag.)
4.
Zij ... aan de personeelsmanager.
(Zij stellen zich voor aan de personeelsmanager.)
5.
Ik ... tijdens het sollicitatiegesprek.
(Ik stel me voor tijdens het sollicitatiegesprek.)
6.
Wij ... aan de afdeling marketing.
(Wij stellen ons voor aan de afdeling marketing.)