Zich wassen (zich wassen) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Zich wassen (zich wassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Zich wassen - Vervoeging van zich wassen in het Nederlands: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Zich wassen (zich wassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Dagelijkse routines (Dagelijkse routines)

Vervoeging van zich wassen in de Onvoltooid Tegenwoordige Tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) was me (ik) was me
(jij) wast je/wast u (jij) wast je/wast u
(hij/zij/het) wast zich (hij/zij/het) wast zich
(wij) wassen ons (wij) wassen ons
(jullie) wassen je (jullie) wassen je
(zij) wassen zich (zij) wassen zich

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik was me ieder ochtend na het opstaan. Ik was me ieder ochtend na het opstaan.
Jij wast je voor het ontbijt elke dag. Jij wast je voor het ontbijt elke dag.
Hij wast zich snel voor het werk begint. Hij wast zich snel voor het werk begint.
Wij wassen ons na het sporten dagelijks. Wij wassen ons na het sporten dagelijks.
Jullie wassen je voordat jullie gaan douchen. Jullie wassen je voordat jullie gaan douchen.
Zij wassen zich altijd na het wakker worden. Zij wassen zich altijd na het wakker worden.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

wast zich, je, wast, wassen je, was me, wassen ons, wassen zich

1.
Jullie ... voordat jullie gaan douchen.
(Jullie wassen je voordat jullie gaan douchen.)
2.
Wij ... na het sporten dagelijks.
(Wij wassen ons na het sporten dagelijks.)
3.
Zij ... altijd na het wakker worden.
(Zij wassen zich altijd na het wakker worden.)
4.
Jij ... ... voor het ontbijt elke dag.
(Jij wast je voor het ontbijt elke dag.)
5.
Ik ... ieder ochtend na het opstaan.
(Ik was me ieder ochtend na het opstaan.)
6.
Hij ... snel voor het werk begint.
(Hij wast zich snel voor het werk begint.)