Zijn (zijn) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van zijn (zijn) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Zijn (zijn) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Jezelf voorstellen (Jezelf voorstellen)

Les 1: Groeten en afscheid (Groeten en afscheid)

Infinitief Voltooid deelwoord
Zijn (Zijn) geweest (geweest)

Werkwoordsvormen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) ben (ik) ben
(jij) bent / ben (jij) bent / ben
(hij/zij/het) is (hij/zij/het) is
(wij) zijn (wij) zijn
(jullie) zijn (jullie) zijn
(zij) zijn (zij) zijn

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) was (ik) was
(jij) was / wa(e)r (jij) was / wa(e)r
(hij/zij/het) was (hij/zij/het) was
(wij) waren (wij) waren
(jullie) waren (jullie) waren
(zij) waren (zij) waren

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) ben geweest (ik) ben geweest
(jij) bent geweest (jij) bent geweest
(hij/zij/het) is geweest (hij/zij/het) is geweest
(wij) zijn geweest (wij) zijn geweest
(jullie) zijn geweest (jullie) zijn geweest
(zij) zijn geweest (zij) zijn geweest

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) ben geweest (ik) ben geweest
(jij) bent geweest (jij) bent geweest
(hij/zij/het) is geweest (hij/zij/het) is geweest
(wij) zijn geweest (wij) zijn geweest
(jullie) zijn geweest (jullie) zijn geweest
(zij) zijn geweest (zij) zijn geweest

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal geweest zijn (ik) zal geweest zijn
(jij) zult/zal geweest zijn (jij) zult/zal geweest zijn
(hij/zij/het) zal geweest zijn (hij/zij/het) zal geweest zijn
(wij) zullen geweest zijn (wij) zullen geweest zijn
(jullie) zullen geweest zijn (jullie) zullen geweest zijn
(zij) zullen geweest zijn (zij) zullen geweest zijn

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Nederlands Nederlands
(ik) zal/zou zijn geweest (ik) zal/zou zijn geweest
(jij) zult/zal/zou zijn geweest (jij) zult/zal/zou zijn geweest
(hij/zij/het) zal/zou zijn geweest (hij/zij/het) zal/zou zijn geweest
(wij) zullen/zouden zijn geweest (wij) zullen/zouden zijn geweest
(jullie) zullen/zouden zijn geweest (jullie) zullen/zouden zijn geweest
(zij) zullen/zouden zijn geweest (zij) zullen/zouden zijn geweest
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou zijn (ik) zou zijn
(jij) zou zijn (jij) zou zijn
(hij/zij/het) zou zijn (hij/zij/het) zou zijn
(wij) zouden zijn (wij) zouden zijn
(jullie) zouden zijn (jullie) zouden zijn
(zij) zouden zijn (zij) zouden zijn

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Nederlands Nederlands
(ik) zou geweest zijn (ik) zou geweest zijn
(jij) zou geweest zijn (jij) zou geweest zijn
(hij/zij/het) zou geweest zijn (hij/zij/het) zou geweest zijn
(wij) zouden geweest zijn (wij) zouden geweest zijn
(jullie) zouden geweest zijn (jullie) zouden geweest zijn
(zij) zouden geweest zijn (zij) zouden geweest zijn
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Nederlands Nederlands
Wees! Wees!